\id PSA 19_Psalmen.usfm, NBG-vertaling 1951, July 2024 \ide UTF-8 \h Psalmen \toc1 Psalmen \toc2 Psalmen \toc3 Psa \mt1 Psalmen \c 1 \s1 HET EERSTE BOEK: PSALM 1-41 \s1 De twee wegen \p \v 1 Welzalig de man die niet wandeltin de raad der goddelozen,die niet staat op de weg der zondaars,noch zit in de kring der spotters; \v 2 maar aan des Heren wet zijn welgevallen heeft,en diens wet overpeinst bij dag en bij nacht. \v 3 Want hij is als een boom, geplant aan waterstromen,die zijn vrucht geeft op zijn tijd,welks loof niet verwelkt;– al wat hij onderneemt, gelukt. \v 4 Niet alzo de goddelozen:die toch zijn als kaf dat de wind verstrooit. \v 5 Daarom houden de goddelozen geen stand in het gericht,noch de zondaars in de vergadering der rechtvaardigen, \v 6 want de Here kent de weg der rechtvaardigen,maar de weg der goddelozen vergaat. \c 2 \s1 De messiaanse koning \p \v 1 Waarom woelen de volkenen zinnen de natiën op ijdelheid? \v 2 De koningen der aarde scharen zich in slagordeen de machthebbers spannen samentegen de Here en zijn gezalfde: \v 3 Laat ons hun banden verscheurenen hun touwen van ons werpen! \v 4 Die in de hemel zetelt, lacht;de Here spot met hen. \v 5 Dan spreekt Hij tot hen in zijn toorn,en verschrikt hen in zijn gramschap: \v 6 Ik heb immers mijn koning gesteldover Sion, mijn heilige berg. \v 7 Ik wil gewagen van het besluit des Heren:Hij sprak tot mij: Mijn zoon zijt gij;Ik heb u heden verwekt. \v 8 Vraag Mij en Ik zal volken geven tot uw erfdeel,de einden der aarde tot uw bezit. \v 9 Gij zult hen verpletteren met een ijzeren knots,hen stukslaan als pottenbakkerswerk. \v 10 Nu dan, gij koningen, weest verstandig,laat u gezeggen, gij richters der aarde. \v 11 Dient de Here met vrezeen verheugt u met beving. \v 12 Kust de zoon, opdat hij niet toorneen gij onderweg niet te gronde gaat,want zeer licht ontbrandt zijn toorn.Welzalig allen die bij Hem schuilen! \c 3 \s1 Morgenlied \d Een psalm van David, toen hij vluchtte voor zijn zoon Absalom. \p \v 1 O Here, hoe talrijk zijn mijn tegenstanders;velen staan tegen mij op; \v 2 velen zeggen van mij:Hij vindt geen hulp bij God. sela \v 3 Maar Gij, Here, zijt een schild dat mij dekt,mijn eer, en die mijn hoofd opheft. \v 4 Als ik luide roep tot de Here,antwoordt Hij mij van zijn heilige berg. sela \v 5 Ik legde mij neder en sliep;ik ontwaakte, want de Here schraagt mij. \v 6 Ik vrees niet voor tienduizenden van volk,die zich rondom tegen mij stellen. \v 7 Sta op, Here, verlos mij, mijn God!Ja, Gij hebt al mijn vijanden op de kaak geslagen,en de tanden der goddelozen verbrijzeld. \v 8 De verlossing is van de Here,uw zegen zij over uw volk. sela \c 4 \s1 Avondlied \d Voor de koorleider. Bij snarenspel. Een psalm van David. \p \v 1 Als ik roep, antwoord mij,o God mijner gerechtigheid,die mij ruimte maakt in benauwdheid;wees mij genadig en hoor mijn gebed. \v 2 Gij mannen, hoelang is mijn eer tot versmading,hoelang hebt gij ijdelheid lief, jaagt gij de leugen na? sela \v 3 Weet toch, dat de Here Zich een gunstgenoot heeft afgezonderd;de Here hoort, als ik tot Hem roep. \v 4 Weest toornig, maar zondigt niet;spreekt in uw hart op uw leger, en zwijgt. sela \v 5 Brengt offers naar de eisen vertrouwt op de Here. \v 6 Velen zeggen: Wie zal ons het goede doen zien?verhef over ons het licht uws aanschijns, o Here! \v 7 Gij hebt meer vreugde in mijn hart gegevendan toen hun koren en most overvloedig waren. \v 8 In vrede kan ik mij te ruste begeven en aanstonds inslapen,want Gij alleen, o Here, doet mij veilig wonen. \c 5 \s1 Morgengebed \d Voor de koorleider. Bij fluitspel. Een psalm van David. \p \v 1 Neem mijn redenen ter ore, o Here,let op mijn verzuchting. \v 2 Sla acht op mijn hulpgeroep, o mijn Koning en mijn God,want tot U richt ik mijn gebed. \v 3 Here, des morgens hoort Gij mijn stem,des morgens leg ik het U voor, en zie uit. \v 4 Want Gij zijt geen God, aan wie goddeloosheid behaagt,geen boze zal bij U vertoeven; \v 5 de verdwaasden houden geen stand voor uw ogen,Gij haat alle bedrijvers van ongerechtigheid; \v 6 Gij richt te gronde de leugensprekers,de Here verafschuwt de man van bloed en bedrog. \v 7 Maar ik zal, dank zij uw grote goedertierenheid,uw huis binnengaan,mij nederbuigen naar uw heilige tempel in vreze voor U. \v 8 Here, leid mij door uw gerechtigheidom mijner belagers wil;effen uw weg voor mijn aangezicht. \v 9 Want in hun mond is niets betrouwbaar,hun binnenste is enkel verderf,hun keel is een open graf,zij maken hun tong glad. \v 10 Doe hen boeten, o God,laat hen vallen door hun eigen overleggingen,verstoot hen om hun vele overtredingen;want zij zijn wederspannig tegen U. \v 11 Maar verheugen zullen zich allen die bij U schuilen,altoos zullen zij jubelen, daar Gij hen beschermt,en in U zullen juichen wie uw naam liefhebben. \v 12 Want Gij zegent de rechtvaardige, o Here,Gij omgeeft hem met welbehagen als met een schild. \c 6 \s1 Gebed in doodsgevaar \d Voor de koorleider. Bij snarenspel. Op de wijze van: De achtste. Een psalm van David. \p \v 1 O Here, straf mij niet in uw toorn,en kastijd mij niet in uw grimmigheid. \v 2 Wees mij genadig, Here, want ik kwijn weg;genees mij, Here, want mijn gebeente is verschrikt. \v 3 Ja, mijn ziel is ten zeerste verschrikt,en Gij, Here, hoelang nog? \v 4 Keer weder, Here, red mijn ziel,verlos mij om uwer goedertierenheid wil. \v 5 Want in de dood is Uwer geen gedachtenis;wie zou U loven in het dodenrijk? \v 6 Ik ben afgemat van mijn zuchten;elke nacht doorweek ik mijn sponde,doe ik mijn bed van tranen vloeien. \v 7 Mijn oog is dof geworden van verdriet,verzwakt door allen die mij benauwen. \v 8 Wijkt van mij, al gij bedrijvers van ongerechtigheid,want de Here heeft mijn wenen gehoord; \v 9 de Here heeft mijn smeking gehoord,de Here neemt mijn bede aan. \v 10 Al mijn vijanden zullen beschaamd staan,ten zeerste verschrikt,zij zullen in een oogwenk beschaamd afdeinzen. \c 7 \s1 Beroep op Gods rechtvaardigheid \d Een klaaglied van David, dat hij de Here gezongen heeft om de woorden van de Benjaminiet Kus. \p \v 1 Here, mijn God, bij U schuil ik,verlos mij van al mijn vervolgers en red mij, \v 2 opdat hij niet als een leeuw mij verscheure,wegslepe, zonder dat iemand redt. \v 3 Here, mijn God, indien ik dàt gedaan heb,indien er onrecht kleeft aan mijn handen, \v 4 indien ik hem kwaad gedaan heb, die vrede met mij had,– ja, ik heb hem gered, die mij zonder oorzaak benauwde – \v 5 dan moge de vijand mij vervolgen en achterhalen,en mijn leven ter aarde vertreden,en mijn ziel nederwerpen in het stof. sela \v 6 Sta op, Here, in uw toorn,verhef U tegen de woede van hen die mij benauwen,waak op tot mijn hulp, Gij, die het recht verordent. \v 7 Dan moge de vergadering der natiën U omringen;keer weder boven haar naar den hoge. \v 8 De Here richt de volken.Doe mij recht, Here, naar mijn gerechtigheid,en naar mijn onschuld, die bij mij is. \v 9 Laat de boosheid der goddelozen een einde nemen,maar bevestig Gij de rechtvaardige,Gij, die hart en nieren toetst,rechtvaardige God. \v 10 Mijn schild is bij God,die de oprechten van hart verlost; \v 11 God is een rechtvaardig Rechteren een God, die te allen dage toornt. \v 12 Bekeert iemand zich niet, dan wet Hij zijn zwaard,spant zijn boog en legt aan, \v 13 Hij richt op hem zijn dodelijke wapenen,maakt zijn pijlen tot brandende schichten. \v 14 Zie, wie met ongerechtigheid bevrucht werd,is zwanger van onheil en baart leugen. \v 15 Hij delft een kuil en graaft die uit,maar valt zelf in de groeve die hij maakte. \v 16 Het onheil dat hij stichtte, keert weder op zijn hoofd,en zijn geweld komt neder op zijn schedel. \v 17 Ik zal de Here loven naar zijn gerechtigheid,en de naam des Heren, des Allerhoogsten, psalmzingen. \c 8 \s1 De mens, de kroon der schepping Gods \d Voor de koorleider. Op de Gittit. Een psalm van David. \p \v 1 O Here, onze Here,hoe heerlijk is uw naam op de ganse aarde,Gij, die uw majesteit toont aan de hemel. \v 2 Uit de mond van kinderen en zuigelingenhebt Gij sterkte gegrondvest, uw tegenstanders ten spijt,om vijand en wraakgierige te doen verstommen. \v 3 Aanschouw ik uw hemel, het werk van uw vingers,de maan en de sterren, die Gij bereid hebt: \v 4 wat is de mens, dat Gij zijner gedenkt,en het mensenkind, dat Gij naar hem omziet? \v 5 Toch hebt Gij hem bijna goddelijk gemaakt,en hem met heerlijkheid en luister gekroond. \v 6 Gij doet hem heersen over de werken uwer handen,alles hebt Gij onder zijn voeten gelegd: \v 7 schapen en runderen altegaderen ook de dieren des velds, \v 8 de vogelen des hemels en de vissen der zee,hetgeen de paden der zeeën doorkruist. \v 9 O Here, onze Here,hoe heerlijk is uw naam op de ganse aarde. \c 9 \s1 God, de beschermer der vromen \d Voor de koorleider. Op de wijze van: De dood van de zoon. Een psalm van David. \p \v 1 Ik zal U loven, Here, met mijn ganse hart,ik wil al uw wonderen verhalen; \v 2 in U wil ik mij verheugen en juichen,uw naam psalmzingen, o Allerhoogste, \v 3 nu mijn vijanden terugdeinzen,struikelen en vergaan voor uw aangezicht. \v 4 Want mijn pleitzaak en mijn geding hebt Gij berecht,als rechtvaardig rechter de rechterstoel bestegen. \v 5 Gij hebt de volken gedreigd,de goddelozen te gronde gericht,hun naam hebt Gij uitgewist voor altoos en immer; \v 6 de vijanden zijn weg – eeuwige puinhopen –,want steden hebt Gij verwoest,zelfs hun gedachtenis is vergaan. \v 7 Maar de Here zetelt voor eeuwig,zijn rechterstoel heeft Hij ten gerichte gezet; \v 8 ja, Hij oordeelt de wereld in gerechtigheid,Hij richt de natiën in rechtmatigheid. \v 9 Daarom is de Here een burcht voor de verdrukte,een burcht in tijden van nood. \v 10 Daarom vertrouwen op U wie uw naam kennen,want Gij hebt nooit verlaten wie U zoeken, o Here. \v 11 Psalmzingt de Here, die op Sion woont,verkondigt onder de volken zijn daden; \v 12 Want Hij, die de bloedschuld wreekt, gedenkt hunner,het geroep der ellendigen vergeet Hij niet. \v 13 Wees mij genadig, Here;zie mijn ellende, door mijn haters mij berokkend,Gij, die mij opheft uit de poorten des doods, \v 14 opdat ik verhale al uw roemrijke daden,in de poorten der dochter van Sion juiche over uw heil. \v 15 De volken zijn verzonken in de kuil die zij dolven;in het net dat zij verborgen, raakte hun voet verward. \v 16 De Here deed Zich kennen, Hij handhaafde het recht;in het werk van zijn handen is de goddeloze verstrikt. higgajon, sela \v 17 De goddelozen keren om naar het dodenrijk,al de volken die God vergeten. \v 18 Want niet voorgoed blijft de arme vergeten,niet voor immer gaat de hoop der ootmoedigen teloor. \v 19 Sta op, Here, laat de sterveling niet zegepralen,laat de volken voor uw aanschijn gericht worden. \v 20 Jaag hun schrik aan, Here,zodat de volken erkennen, dat zij stervelingen zijn. sela \c 10 \s1 Vervolg van Psalm 9 \p \v 1 Waarom, Here, staat Gij van verre,verbergt Gij U in tijden van nood? \v 2 Over de trots van de goddeloze is de ellendige ontstoken –laat hen verstrikt worden in de boze plannendie zij bedacht hebben. \v 3 De goddeloze immers roemt naar hartelust,de woekeraar spreekt zegenwensen, hij versmaadt de Here. \v 4 De goddeloze met zijn neus in de hoogte (denkt):Hij vraagt geen rekenschap;al zijn gedachten zijn: Er is geen God. \v 5 Zijn wegen zijn voorspoedig te allen tijde.Uw gerichten zijn hem te hoog,hij blaast tegen allen die hem benauwen; \v 6 hij zegt in zijn hart: Ik zal niet wankelen,ik, die van geslacht tot geslacht niet in rampspoed zal raken. \v 7 Zijn mond is vervuld van vloek en bedrog en verdrukking,onder zijn tong zijn ongerechtigheid en onheil, \v 8 hij ligt in hinderlaag bij de gehuchten,in het verborgene doodt hij de onschuldige.Zijn ogen bespieden de zwakke, \v 9 hij loert in het verborgene als een leeuw in de struiken;hij loert om de ellendige te vangen,hij vangt de ellendige, hem trekkend in zijn net. \v 10 Hij bukt, duikt ineen,en de zwakken vallen in zijn sterke klauwen. \v 11 Hij zegt in zijn hart: God vergeet het,Hij verbergt zijn aangezicht, Hij ziet het in eeuwigheid niet. \v 12 Sta op, Here! o God, hef uw hand op,vergeet de ellendigen niet. \v 13 Waarom smaadt de goddeloze God,spreekt hij in zijn hart: Gij vraagt geen rekenschap. \v 14 Gij ziet het, want Gij aanschouwt moeite en verdriet,om het in uw hand te leggen.Op U verlaat zich de zwakke,voor de wees zijt Gij een helper. \v 15 Verbreek de arm van de goddeloze en boze,straf zijn goddeloosheid, totdat Gij ze niet meer vindt. \v 16 De Here is Koning, eeuwig en altoos.De volken zijn vergaan uit zijn land. \v 17 De begeerte der ootmoedigen hebt Gij, Here, gehoord:Gij sterkt hun hart, uw oor merkt op, \v 18 om recht te doen de wees en de verdrukte,zodat nooit meer een aards sterveling schrik aanjaagt. \c 11 \s1 Bij de Here is een schuilplaats \p \v 1 Voor de koorleider. Van David.Bij de Here schuil ik.Hoe durft gij dan tot mij zeggen:Vliedt naar uw gebergte als vogels? \p \v 2 Want zie, de goddelozen spannen de boog,zij leggen hun pijl op de pees,om oprechten van hart in het duister te treffen. \v 3 Wanneer de grondslagen zijn vernield,wat kan dan de rechtvaardige doen? \v 4 De Here woont in zijn heilig paleis,de Here heeft in de hemel zijn troon;zijn ogen slaan gade,zijn blikken doorvorsen de mensenkinderen. \v 5 De Here toetst de rechtvaardige en de goddeloze;en wie geweld bemint, die haat Hij. \v 6 Hij regent op de goddelozen vurige kolen en zwavel,schroeiende wind is het deel van hun beker. \v 7 Want de Here is rechtvaardigen Hij heeft gerechtigheid lief;de oprechten zullen zijn aangezicht aanschouwen. \c 12 \s1 Gebed om hulp \d Voor de koorleider. Op de wijze van: De achtste. Een psalm van David. \p \v 1 Help toch, Here, want er zijn geen vromen meer;ja, de getrouwen zijn schaars onder de mensenkinderen. \v 2 Zij spreken valsheid tegen elkander,zij spreken dubbelhartig, met gladde lippen. \v 3 De Here verdelge alle gladde lippenen elke grootsprekende tong; \v 4 hen die zeggen: Met onze tong zijn wij sterk;onze lippen zijn met ons – wie is heer over ons? \v 5 Om de onderdrukking der ellendigen, het zuchten der armen,maak Ik Mij thans op, zegt de Here;Ik stel in veiligheid wie daarnaar smacht. \v 6 De woorden des Heren zijn zuivere woorden,gedegen zilver, in een smeltoven in de aardezevenvoudig gelouterd. \v 7 Gij, Here, zult ze gestand doen,ons altoos beschermen tegen dit geslacht; \v 8 de goddelozen draven rond,terwijl snoodheid bij de mensenkinderen het hoofd opsteekt. \c 13 \s1 Gebedsvertrouwen \d Voor de koorleider. Een psalm van David. \p \v 1 Hoelang, Here? Zult Gij mij voortdurend vergeten?Hoelang zult Gij uw aangezicht voor mij verbergen? \v 2 Hoelang zal ik plannen koesteren in mijn ziel,kommer hebben in mijn hart, dag aan dag?Hoelang zal mijn vijand zich boven mij verheffen? \v 3 Aanschouw toch, antwoord mij, Here, mijn God!Verlicht mijn ogen, opdat ik niet inslape ten dode; \v 4 opdat mijn vijand niet zegge: Ik heb hem overmocht;opdat mijn tegenstanders niet juichen, wanneer ik wankel. \v 5 Ik echter vertrouw op uw goedertierenheid,over uw verlossing juicht mijn hart.Ik wil de Here zingen, omdat Hij mij heeft welgedaan. \c 14 \s1 De overmoed der dwazen \p \v 1 Voor de koorleider. Van David.De dwaas zegt in zijn hart:Er is geen God.Zij bedrijven gruwelijke en afschuwelijke misdaden,niemand is er, die goed doet. \p \v 2 De Here ziet neder uit de hemelop de mensenkinderen,om te zien, of er één verstandig is,één, die God zoekt. \v 3 Allen zijn zij afgeweken, tezamen ontaard;er is niemand die goed doet, zelfs niet één. \v 4 Hebben zij dan geen kennis, al die bedrijvers van ongerechtigheid,die mijn volk opeten, als aten zij brood?De Here roepen zij niet aan. \v 5 Daar overvalt hen de schrik,want God is bij het rechtvaardig geslacht. \v 6 Het voornemen van de ellendige kunt gij wel beschamen,maar de Here is zijn toevlucht. \v 7 Och, dat uit Sion Israëls redding daagde!Als de Here een keer brengt in het lot van zijn volk,dan zal Jakob juichen, Israël zich verheugen. \c 15 \s1 Wie mag bij God verkeren? \p \v 1 Een psalm van David. Here, wie mag verkeren in uw tent?Wie mag wonen op uw heilige berg? \p \v 2 Hij, die onberispelijk wandelt en doet wat recht isen waarheid spreekt in zijn hart, \v 3 die met zijn tong niet lastert,die zijn metgezel geen kwaad doeten geen smaad op zijn naaste laadt; \v 4 in wiens ogen de verwerpelijke veracht is,terwijl hij hen eert, die de Here vrezen.Heeft hij tot zijn schade gezworen, hij verandert het niet; \v 5 hij leent zijn geld niet op woekeren aanvaardt geen geschenk tegen de onschuldige.Wie zó handelt zal nimmer wankelen. \c 16 \s1 Het zalig lot der vromen \p \v 1 Een kleinood van David.Bewaar mij, o God, want bij U schuil ik. \p \v 2 Ik heb tot de Here gezegd: Gij zijt mijn Here,ik heb geen goed buiten U. \v 3 Wat betreft de heiligen die in den lande zijn:zij zijn de heerlijken in wie al mijn welbehagen is. \v 4 Vele zijn de smarten van hendie dingen naar de gunst van een andere (god);ik zal hun plengoffers van bloed niet plengen,zelfs hun namen op mijn lippen niet nemen. \v 5 O Here, mijn erfdeel en mijn beker,Gij zelf bestendigt wat het lot mij toewees. \v 6 De meetsnoeren vielen mij in liefelijke dreven,ja, mijn erfdeel bekoort mij. \v 7 Ik prijs de Here, die mij raad heeft gegeven,zelfs bij nacht onderwijzen mij mijn nieren. \v 8 Ik stel mij de Here bestendig voor ogen;omdat Hij aan mijn rechterhand staat, wankel ik niet. \v 9 Daarom verheugt zich mijn hart en juicht mijn ziel,zelfs mijn vlees zal in veiligheid wonen; \v 10 want Gij geeft mijn ziel niet prijs aan het dodenrijk,noch laat Gij uw gunstgenoot de groeve zien. \v 11 Gij maakt mij het pad des levens bekend;overvloed van vreugde is bij uw aangezicht,liefelijkheid is in uw rechterhand, voor eeuwig. \c 17 \s1 Gebed van een onschuldig vervolgde \p \v 1 Een gebed van David.Hoor, Here, naar een rechtvaardige zaak,sla acht op mijn smeking;leen het oor aan mijn gebed,gesproken met onbedrieglijke lippen. \p \v 2 Laat het oordeel over mij van uw aangezicht uitgaan:uw ogen schouwen wat recht is. \v 3 Toetst Gij mijn hart, onderzoekt Gij des nachts,beproeft Gij mij, Gij vindt niets;wat ik ook bedenk, mijn mond overtreedt niet. \v 4 Wat betreft daden van mensen,naar het woord uwer lippen heb ik mij gewachtvoor de paden van de geweldenaar; \v 5 mijn treden hielden uw spoor,mijn schreden wankelden niet. \v 6 Ik roep U aan, omdat Gij, o God, mij antwoordt;neig uw oor tot mij, hoor naar mijn woord. \v 7 Maak uw gunstbewijzen wonderbaar,Verlosser van hendie voor tegenstanders schuilen bij uw rechterhand. \v 8 Bewaar mij als de appel van het oog,berg mij, in de schaduw van uw vleugelen, \v 9 voor de goddelozen die mij overweldigen,voor mijn doodsvijanden die mij omsingelen. \v 10 Zij sluiten hun vette (hart) toe,met hun mond spreken zij hovaardig; \v 11 zij omringen ons thans, waar wij ook gaan,hun oogmerk is ons ter aarde te werpen. \v 12 Hij gelijkt op een leeuw die begeert te verscheuren,en op een jonge leeuw, in een schuilhoek gedoken. \v 13 Sta op, Here, treed hem tegemoet, doe hem bukken,red met uw zwaard mijn leven van de goddeloze, \v 14 met uw hand, Here, van de mannen,van de wereldse mannen, wier deel in dit leven is,en vul hun binnenste met wat Gij voor hen hebt weggelegd,zodat hun zonen er nog zat van zijn,die wat hun rest, aan hun kinderen nalaten. \v 15 Maar ik zal in gerechtigheid uw aangezicht aanschouwen,en bij het ontwaken mij verzadigen met uw beeld. \c 18 \s1 Danklied des konings \d Voor de koorleider. Van de knecht des Heren, van David, die tot de Here de woorden van dit lied sprak, ten dage dat de Here hem verlost had uit de greep van al zijn vijanden en uit de hand van Saul. \p \v 1 Hij zeide:Ik heb U hartelijk lief, Here, mijn sterkte, \v 2 o Here, mijn steenrots, mijn vesting en mijn bevrijder,mijn God, mijn Rots, bij wie ik schuil,mijn schild, hoorn mijns heils, mijn burcht. \v 3 Geloofd zij de Here, roep ik uit;want van mijn vijanden ben ik verlost. \v 4 Banden des doods hadden mij omvangen,en stromen van verderf hadden mij overvallen, \v 5 banden van het dodenrijk hadden mij omgeven,valstrikken van de dood lagen op mijn weg. \v 6 Toen het mij bang te moede was, riep ik de Here aan,tot mijn God riep ik om hulp.Hij hoorde mijn stem uit zijn paleis,mijn hulpgeroep tot Hem drong door in zijn oren. \v 7 Toen dreunde en beefde de aardeen de grondvesten der bergen sidderdenen daverden, omdat Hij in toorn ontbrand was. \v 8 Rook steeg op uit zijn neus,verterend vuur kwam voort uit zijn mond,kolen raakten erdoor in brand. \v 9 Hij neigde de hemel en daalde neder,donkerheid was onder zijn voeten, \v 10 Hij reed op een cherub en vloogen zweefde op de vleugels van de wind. \v 11 Hij stelde het duister tot zijn omhulsel,tot zijn beschutting rondom Zich:duistere wateren, wolkengevaarten. \v 12 Van de glans vóór Hem verdwenen zijn wolken,hagel en vurige kolen. \v 13 De Here deed de donder in de hemel weerklinken,de Allerhoogste verhief zijn stem – [hagel en vurige kolen]. \v 14 Hij schoot zijn pijlen en verstrooide hen,hij slingerde bliksemen en bracht hen in verwarring. \v 15 Toen werden de beddingen der wateren zichtbaaren de grondvesten der wereld kwamen blootvanwege uw dreigen, o Here,vanwege het blazen van de adem van uw neus. \v 16 Hij reikte van omhoog, greep mij,trok mij op uit grote wateren. \v 17 Hij ontrukte mij aan mijn machtige vijand,en aan mijn haters, omdat zij sterker waren dan ik. \v 18 Zij traden mij in de weg ten dage van mijn ongeluk,maar de Here was mij tot steun; \v 19 Hij leidde mij uit in de ruimte.Hij redde mij, omdat Hij welgevallen aan mij had. \v 20 De Here deed mij naar mijn gerechtigheid,naar de reinheid mijner handen vergold Hij mij, \v 21 want ik heb de wegen des Heren gehoudenen ben niet goddeloos afgeweken van mijn God. \v 22 Want al zijn verordeningen stonden mij voor ogenen zijn inzettingen deed ik niet van mij weg, \v 23 maar ik was onberispelijk jegens Hem,en wachtte mij voor ongerechtigheid. \v 24 De Here heeft mij vergolden naar mijn gerechtigheid,naar de reinheid mijner handen vóór zijn ogen. \v 25 Jegens de getrouwe toont Gij U getrouw,jegens de onberispelijke toont Gij U onberispelijk, \v 26 jegens de reine toont Gij U rein,maar jegens de verkeerde toont Gij U een tegenstander. \v 27 Gij toch verlost het ellendige volken vernedert de hovaardige ogen. \v 28 Gij toch doet mijn lamp schijnen,de Here, mijn God, doet mijn duisternis opklaren. \v 29 Met U immers loop ik op een legerbende inen met mijn God spring ik over een muur. \v 30 Gods weg is volmaakt;des Heren woord is zuiver.Hij is een schild voor allendie bij Hem schuilen. \v 31 Want wie is God behalve de Here,wie is een rots buiten onze God? \v 32 Die God, die mij met kracht omgordten mijn weg effen maakt; \v 33 die mijn voeten maakt als die der hindenen mij op mijn hoogten doet staan; \v 34 die mijn handen oefent ten strijde,zodat mijn armen een koperen boog spannen. \v 35 Ook gaaft Gij mij het schild uws heils,en uw rechterhand ondersteunde mij,uw nederbuigende goedheid maakte mij groot. \v 36 Gij hebt mij ruimte gegeven voor mijn schreden,en mijn enkels wankelden niet. \v 37 Ik vervolgde mijn vijanden om hen te achterhalen,en liet niet af, eer ik hen had vernietigd; \v 38 ik verpletterde hen, zodat zij niet konden opstaan,zij vielen onder mijn voeten. \v 39 Gij hebt mij aangegord met kracht tot de strijd,Gij deedt onder mij bukken wie tegen mij opstonden; \v 40 Gij deedt mijn vijanden mij de rug toekeren,en mijn haters verdelgde ik. \v 41 Zij riepen om hulp, maar niemand redde,tot de Here, maar Hij antwoordde hun niet; \v 42 toen vermaalde ik hen als stof voor de wind.Ik goot hen uit als slijk van de straten. \v 43 Gij deedt mij ontkomen aan de twisten van het volk,Gij steldet mij tot hoofd der natiën;volken die ik niet kende, werden mij dienstbaar; \v 44 nauwelijks hadden zij van mij gehoord,of zij gehoorzaamden mij;vreemden veinsden onderdanigheid tegenover mij. \v 45 Vreemden verloren hun krachten verlieten bevend hun burchten. \v 46 De Here leeft. Geprezen zij mijn Rots,en verhoogd zij de God mijns heils, \v 47 de God, die mij wraak heeft verleend,die volken onder mij gebracht heeft, \v 48 die mij van mijn vijanden heeft gered.Ja, Gij hebt mij verhoogd boven hen die tegen mij opstonden,Gij hebt mij gered van de geweldenaar. \v 49 Daarom loof ik U, o Here, onder de volkenen wil ik uw naam psalmzingen. \v 50 Hij schenkt zijn koning grote uitreddingen,en betoont trouw aan zijn gezalfde,aan David en zijn nageslacht voor altijd. \c 19 \s1 Gods majesteit in de schepping en in de wet \d Voor de koorleider. Een psalm van David. \p \v 1 De hemelen vertellen Gods eer,en het uitspansel verkondigt het werk zijner handen; \v 2 de dag doet sprake toestromen aan de dag,en de nacht predikt kennis aan de nacht. \v 3 Het is geen sprake en het zijn geen woorden,hun stem wordt niet vernomen: \v 4 toch gaat hun prediking uit over de ganse aardeen hun taal tot aan het einde der wereld. –Hij heeft daarin een tent opgeslagen voor de zon, \v 5 die is als een bruidegom die uit zijn bruidsvertrek treedt,jubelend als een held om het pad te lopen. \v 6 Van het ene einde des hemels is haar opgangen haar omloop tot het andere einde;niets blijft verborgen voor haar gloed. \v 7 De wet des Heren is volmaakt,zij verkwikt de ziel;de getuigenis des Heren is betrouwbaar,zij schenkt wijsheid aan de onverstandige. \v 8 De bevelen des Heren zijn waarachtig,zij verheugen het hart;het gebod des Heren is louter,het verlicht de ogen. \v 9 De vreze des Heren is rein,voor immer bestendig;de verordeningen des Heren zijn waarheid,altegader rechtvaardig. \v 10 Kostelijker zijn zij dan goud,ja, dan veel fijn goud;en zoeter dan honig,ja, dan honigzeem uit de raat. \v 11 Ook laat uw knecht zich daardoor ernstig vermanen;in het houden ervan ligt rijke beloning. \v 12 Afdwalingen – wie bemerkt ze?Spreek van de verborgene mij vrij. \v 13 Behoed ook uw knecht voor overmoed,laat die over mij niet heersen;dan ben ik onberispelijken vrij van grove overtreding. \v 14 Mogen de woorden van mijn monden de overleggingen van mijn hartU welgevallig zijn,o Here, mijn rots en mijn verlosser. \c 20 \s1 Bede om overwinning voor de koning \d Voor de koorleider. Een psalm van David. \p \v 1 De Here antwoorde u ten dage der benauwdheid,de naam van Jakobs God make u onaantastbaar; \v 2 Hij zende u hulp uit het heiligdomen ondersteune u uit Sion. \v 3 Hij gedenke al uw offers,en uw brandoffer achte Hij welgevallig. sela \v 4 Hij geve u naar uw hart,en doe al uw plannen in vervulling gaan. \v 5 Wij willen juichen over uw overwinning,en in de naam van onze God de vaandels opsteken;de Here vervulle al uw begeerten. \v 6 Nu weet ik, dat de Here zijn gezalfde de overwinning geeft,Hij antwoordt hem uit zijn heilige hemelmet de machtige heilsdaden zijner rechterhand. \v 7 Dezen beroemen zich op wagens en genen op paarden,maar wij roemen in de naam van de Here, onze God. \v 8 Zij zinken neder en vallen,maar wij richten ons op en houden stand. \v 9 O Here, schenk de koning de overwinning,Hij antwoorde ons ten dage dat wij roepen. \c 21 \s1 Danklied na de overwinning \d Voor de koorleider. Een psalm van David. \p \v 1 Here, over uw macht verheugt zich de koning,hoezeer juicht hij over uw heil. \v 2 Zijn hartewens hebt Gij hem geschonken,de begeerte van zijn lippen hebt Gij niet geweigerd. sela \v 3 Want Gij treedt hem tegemoet met rijke zegeningen.Gij zet een kroon van fijn goud op zijn hoofd. \v 4 Leven vroeg hij van U; Gij gaaft het hem,lengte van dagen voor altoos en immer. \v 5 Groot is zijn eer door uw heil,majesteit en luister hebt Gij hem toebedeeld; \v 6 want Gij maakt hem rijk gezegend voor immer.Gij overstelpt hem met blijdschap voor uw aangezicht. \v 7 Want de koning vertrouwt op de Hereen door de goedertierenheid des Allerhoogstenwankelt hij niet. \v 8 Uw hand zal al uw vijanden vinden,uw rechterhand zal uw haters vinden. \v 9 Gij zult hen maken als een vurige oventen tijde dat Gij verschijnt, o Here.In zijn toorn zal Hij hen verslinden,en het vuur zal hen verteren; \v 10 hun kroost zult Gij van de aarde verdelgenen hun nageslacht uit de mensenkinderen. \v 11 Als zij onheil over u willen brengen,boze plannen beramen, vermogen zij niets. \v 12 Ja, Gij zult hen de rug doen keren,met de pees van uw boog legt Gij aan op hun gelaat. \v 13 Verhef U, o Here, in uw kracht,wij willen uw sterkte met psalmen bezingen. \c 22 \s1 Mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten? \d Voor de koorleider. Op de wijze van: De hinde van de dageraad. Een psalm van David. \p \v 1 Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten,verre zijnde van mijn verlossing,bij de woorden van mijn jammerklacht? \v 2 Mijn God, ik roep des daags, en Gij antwoordt niet,en des nachts, en ik kom niet tot stilte. \v 3 Nochtans zijt Gij de Heilige,die troont op de lofzangen Israëls. \v 4 Op U hebben onze vaderen vertrouwd,zij hebben vertrouwd, en Gij deedt hen ontkomen; \v 5 tot U hebben zij geroepen en zij werden gered,op U hebben zij vertrouwd en zij zijn niet beschaamd. \v 6 Maar ik ben een worm en geen man,een smaad voor de mensen en veracht door het volk. \v 7 Allen die mij zien, bespotten mij,zij steken de lip uit, zij schudden het hoofd: \v 8 Wentel het op de Here – laat die hem verlossen,hem redden, Hij heeft immers welgevallen aan hem! \v 9 Gij toch hebt mij uit de moederschoot getogen,Gij deedt mij vertrouwend rusten aan de borst van mijn moeder; \v 10 aan U werd ik overgegeven bij mijn geboorte,van de moederschoot af zijt Gij mijn God. \v 11 Wees dan niet verre van mij,want nabij is de nood, en er is geen helper. \v 12 Vele stieren hebben mij omringd,buffels van Basan hebben mij omsingeld; \v 13 zij sperren hun muil tegen mij open –een verscheurende, brullende leeuw. \v 14 Als water ben ik uitgestorten al mijn beenderen zijn ontwricht;mijn hart is geworden als was,het is gesmolten in mijn binnenste; \v 15 verdroogd als een scherf is mijn kracht,mijn tong kleeft aan mijn gehemelte;in het stof des doods legt Gij mij neer. \v 16 Want honden hebben mij omringd,een bende boosdoeners heeft mij omsingeld,die mijn handen en voeten doorboren. \v 17 Al mijn beenderen kan ik tellen;zij kijken toe, zij zien met leedvermaak naar mij. \v 18 Zij verdelen mijn klederen onder elkanderen werpen het lot over mijn gewaad. \v 19 Maar Gij, Here, wees niet verre;mijn sterkte, haast U mij ter hulpe. \v 20 Red van het zwaard mijn ziel,mijn eenzame, van het geweld van de hond. \v 21 Verlos mij uit de muil van de leeuw,en van de horens der woudossen.Gij hebt mij geantwoord! \v 22 Ik zal uw naam aan mijn broeders verkondigen,in het midden der gemeente zal ik U lofzingen. \v 23 Gij, die de Here vreest, looft Hem,verheerlijkt Hem, gij ganse nageslacht van Jakob,en hebt ontzag voor Hem, gij ganse nageslacht van Israël. \v 24 Want Hij heeft niet veracht noch versmaadde ellende van de ellendige,en zijn aangezicht niet voor hem verborgen,maar Hij heeft gehoord, toen hij tot Hem riep. \v 25 Van U komt mijn lof in een grote gemeente,mijn geloften zal ik betalenin de tegenwoordigheid van wie Hem vrezen. \v 26 De ootmoedigen zullen eten en verzadigd worden,wie de Here zoeken, zullen Hem loven,uw hart leve op, voor immer. \v 27 Alle einden der aarde zullen het gedenkenen zich tot de Here bekeren;alle geslachten der volkenzullen zich nederbuigen voor uw aangezicht. \v 28 Want het koninkrijk is des Heren,Hij is heerser over de volken. \v 29 Alle welgedanen der aarde eten en aanbidden;voor Hem knielen allen die in het stof nederdalen,en wie zijn ziel niet in leven kan houden. \v 30 Het nakroost zal Hem dienen,er zal van de Here verteld worden aan het komende geslacht; \v 31 zij zullen zijn gerechtigheid verkondigenaan het volk dat geboren zal worden,omdat Hij het gedaan heeft. \c 23 \s1 De Here is mijn herder \p \v 1 Een psalm van David.De Here is mijn herder, mij ontbreekt niets; \p \v 2 Hij doet mij nederliggen in grazige weiden;Hij voert mij aan rustige wateren; \v 3 Hij verkwikt mijn ziel.Hij leidt mij in de rechte sporenom zijns naams wil. \v 4 Zelfs al ga ik door een dal van diepe duisternis,ik vrees geen kwaad,want Gij zijt bij mij;uw stok en uw staf, die vertroosten mij. \v 5 Gij richt voor mij een dis aanvoor de ogen van wie mij benauwen;Gij zalft mijn hoofd met olie,mijn beker vloeit over. \v 6 Ja, heil en goedertierenheid zullen mij volgenal de dagen van mijn leven;ik zal in het huis des Heren verblijventot in lengte van dagen. \c 24 \s1 Intocht met de Koning der ere \p \v 1 Van David. Een psalm.Des Heren is de aarde en haar volheid,de wereld en die daarop wonen. \p \v 2 Want Hij heeft haar op de zeeën gegronden op de stromen gevestigd. \v 3 Wie mag de berg des Heren beklimmen,wie mag staan in zijn heilige stede? \v 4 Die rein is van handen en zuiver van hart,die zijn ziel niet op valsheid richt, noch bedrieglijk zweert. \v 5 Die zal van de Here een zegen wegdragenen gerechtigheid van de God zijns heils. \v 6 Dat is het geslacht van wie naar Hem vragen;die uw aanschijn zoeken; dat is Jakob. sela \v 7 Heft, poorten, uw hoofden omhoog,en verheft u, gij aloude ingangen,opdat de Koning der ere inga. \v 8 Wie is toch de Koning der ere?De Here, sterk en geweldig,de Here, geweldig in de strijd. \v 9 Heft, poorten, uw hoofden omhoog,en verheft ze, gij aloude ingangen,opdat de Koning der ere inga. \v 10 Wie is Hij toch, de Koning der ere?De Here der heerscharen,Hij is de Koning der ere. sela \c 25 \s1 Bede om vergiffenis en verlossing \p \v 1 Van David.Tot U, Here, hef ik mijn ziel op; \p \v 2 mijn God, op U vertrouw ik; laat mij niet beschaamd worden,laten mijn vijanden niet over mij juichen. \v 3 Ja, allen die U verwachten, worden niet beschaamd,beschaamd worden wie trouweloos handelen zonder oorzaak. \v 4 Here, maak mij uw wegen bekend,leer mij uw paden, \v 5 leid mij in uw waarheid en leer mij,want Gij zijt de God mijns heils,U verwacht ik de ganse dag. \v 6 Gedenk uw barmhartigheid, Here,en uw gunstbewijzen,want die zijn van eeuwigheid; \v 7 gedenk niet de zonden van mijn jeugd, noch mijn overtredingen,gedenk mijner naar uw goedertierenheid,om uwer goedheid wil, Here. \v 8 Goed en waarachtig is de Here;daarom onderwijst Hij de zondaars aangaande de weg. \v 9 Ootmoedigen doet Hij wandelen in het recht,en Hij leert ootmoedigen zijn weg. \v 10 Alle paden des Heren zijn goedertierenheid en trouwvoor wie zijn verbond en zijn getuigenissen bewaren. \v 11 Om uws naams wil, Here,vergeef mij mijn ongerechtigheid, want die is groot. \v 12 Wie is de man die de Here vreest?Hij onderwijst hem aangaande de weg die hij moet kiezen. \v 13 Hij zelf zal in voorspoed vertoeven,en zijn nageslacht zal het land beërven. \v 14 Des Heren vertrouwelijke omgang is met wie Hem vrezen,en zijn verbond maakt Hij hun bekend. \v 15 Mijn ogen zijn bestendig op de Here,want Hij voert mijn voeten uit het net. \v 16 Wend U tot mij en wees mij genadig,want eenzaam ben ik en ellendig. \v 17 De benauwdheden mijns harten hebben zich uitgebreid,voer mij uit mijn angsten. \v 18 Zie op mijn ellende en mijn moeite,en vergeef al mijn zonden. \v 19 Zie, hoe talrijk zijn mijn vijanden,en met welk een boosaardige haat haten zij mij. \v 20 Bewaar toch mijn ziel en red mij;laat mij niet beschaamd worden, want bij U schuil ik. \v 21 Vroomheid en oprechtheid mogen mij behoeden,want U verwacht ik. \v 22 O God, verlos Israëluit al zijn benauwdheden. \c 26 \s1 Betuiging van onschuld \p \v 1 Van David.Doe mij recht, Here,want ik heb in onschuld gewandeld;op de Here heb ik vertrouwdzonder te wankelen. \p \v 2 Toets mij, Here, en beproef mij,keur mijn nieren en mijn hart. \v 3 Want uw goedertierenheid houd ik voor ogen,en ik wandel in uw waarheid. \v 4 Bij de valsaards zit ik niet neer,met de huichelaars ga ik niet om; \v 5 ik haat het gezelschap der boosdoeners,en bij de goddelozen zit ik niet neer. \v 6 Ik was mijn handen in onschuld,en maak de omgang om uw altaar, o Here, \v 7 terwijl ik luide een loflied doe horen,en al uw wonderen vertel. \v 8 Here, ik heb lief de stede van uw huis,de woonplaats van uw heerlijkheid. \v 9 Raap mijn ziel niet weg met de zondaars,noch mijn leven met hen die bloed vergieten, \v 10 aan wier handen misdaad kleeft,en wier rechterhand vol is van geschenken. \v 11 Ik echter wandel in onschuld –verlos mij en wees mij genadig. \v 12 Mijn voet staat op effen baan –in de samenkomsten zal ik de Here prijzen. \c 27 \s1 Veilig in Gods hoede \p \v 1 Van David.De Here is mijn licht en mijn heil,voor wie zou ik vrezen?De Here is mijns levens veste,voor wie zou ik vervaard zijn? \p \v 2 Toen boosdoeners op mij afkwamenom mijn vlees te eten– mijn tegenstanders en mijn vijanden –zijn zij zelf gestruikeld en gevallen. \v 3 Al legert zich een leger tegen mij,mijn hart vreest niet;al verheft zich een krijg tegen mij,nochtans blijf ik vertrouwen. \v 4 Eén ding heb ik van de Here gevraagd,dit zoek ik:te verblijven in het huis des Herenal de dagen van mijn leven,om de liefelijkheid des Heren te aanschouwen,en om te onderzoeken in zijn tempel. \v 5 Want Hij bergt mij in zijn hutten dage des kwaads,Hij verbergt mij in het verborgene van zijn tent,Hij plaatst mij hoog op een rots. \v 6 En nu heft mijn hoofd zich opboven mijn vijanden rondom mij;daarom wil ik in zijn tent offeren offers met geschal,ik wil zingen, ja psalmzingen de Here. \v 7 Hoor, Here, hoe ik luide roep,wees mij genadig en antwoord mij. \v 8 Van Uwentwege zegt mijn hart:Zoekt mijn aangezicht.Ik zoek uw aangezicht, Here. \v 9 Verberg uw aangezicht niet voor mij,wijs uw knecht niet af in toorn,Gij waart mijn hulp;verwerp mij niet en verlaat mij niet,o God mijns heils. \v 10 Al hebben mijn vader en moeder mij verlaten,toch neemt de Here mij aan. \v 11 Onderwijs mij, Here, uw wegen leid mij op een effen padom mijner belagers wil; \v 12 geef mij niet prijs aan de lust van mijn tegenstanders,want valse getuigen staan tegen mij op,en hij die geweld blaast. \v 13 O, als ik niet had geloofd des Heren goedheid te zullen zienin het land der levenden! \v 14 Wacht op de Here, wees sterk,uw hart zij onversaagd; ja wacht op de Here. \c 28 \s1 God, de beschermer der vromen \p \v 1 Van David.Tot U roep ik, Here, mijn rots;wend U niet zwijgend van mij af,opdat ik niet, als Gij tegen mij blijft zwijgen,worde als zij die in de groeve nederdalen. \p \v 2 Hoor naar mijn luide smekingen,als ik tot U roep om hulp,en mijn handen ophefnaar uw binnenste heiligdom. \v 3 Ruk mij niet weg met de goddelozen,noch met de bedrijvers van ongerechtigheid,die met hun naasten vriendelijk spreken,terwijl boosheid in hun hart is. \v 4 Geef hun naar hun handelingen naar hun schandelijk gedrag;geef hun naar het werk van hun handen,vergeld hun naar hun doen. \v 5 Omdat zij niet letten op de daden des Herennoch op het werk zijner handen,zal Hij hen afbrekenen hen niet opbouwen. \v 6 Geprezen zij de Here, want Hij heeft gehoordmijn luide smekingen. \v 7 De Here is mijn kracht en mijn schild;op Hem vertrouwde mijn hart en ik werd geholpen.Daarom juicht mijn harten loof ik Hem met mijn lied. \v 8 De Here is hun kracht,een veste des heils is Hij voor zijn gezalfde. \v 9 Verlos dan uw volk en zegen uw erfdeel,weid hen en draag hen tot in eeuwigheid. \c 29 \s1 Gods majesteit in het onweer \p \v 1 Een psalm van David.Geeft de Here, gij hemelingen,geeft de Here heerlijkheid en sterkte; \p \v 2 geeft de Here de heerlijkheid van zijn naam,buigt u neder voor de Here in heilige feestdos. \v 3 De stem des Heren is over de wateren,de God der heerlijkheid doet de donder weerklinken,de Here over de geweldige wateren. \v 4 De stem des Heren is vol kracht,de stem des Heren is vol glorie. \v 5 De stem des Heren breekt ceders,ja, de Here verbreekt de ceders van de Libanon. \v 6 Hij doet ze opspringen als een stierkalf,de Libanon en de Sirjon als een jonge woudos. \v 7 De stem des Heren klieft vuurvlammen, \v 8 de stem des Heren doet de woestijn beven;de Here doet de woestijn van Kades beven; \v 9 de stem des Heren doet de hinden jongen werpenen zij ontschorst de wouden.Maar in zijn paleis zegt ieder: Ere! \v 10 De Here troonde boven de zondvloed,ja, de Here troont als koning in eeuwigheid. \v 11 De Here zal zijn volk sterkte verlenen,de Here zal zijn volk zegenen met vrede. \c 30 \s1 Danklied na uitredding \d Een psalm. Een lied voor de tempelwijding. Van David. \p \v 1 Ik zal U verhogen, Here, want Gij hebt mij opgetrokken,en mijn vijanden geen vreugde over mij gegeven. \v 2 Here, mijn God, tot U riep ik om hulp,en Gij hebt mij genezen. \v 3 Here, Gij deedt mij opkomen uit het dodenrijk,Gij hebt mij leven gegeven,zodat ik niet in de groeve nederdaalde. \v 4 Psalmzingt de Here, gij zijn gunstgenoten,en looft zijn heilige naam; \v 5 want een ogenblik duurt zijn toorn,een leven lang zijn welbehagen;des avonds vernacht het geween,tegen de morgen is er gejuich. \v 6 In mijn onbezorgdheid had ik gedacht:ik zal nimmer wankelen – \v 7 Here, door uw welbehagen hadt Gij mijn berg bevestigd –Gij verborgt uw aangezicht, ik stond verschrikt. \v 8 Tot U, Here, riep ik,en tot de Here smeekte ik om genade: \v 9 Wat voor gewin ligt er in mijn bloed,in mijn nederdalen in de groeve?Kan het stof U loven,kan dat uw trouw vermelden? \v 10 Hoor, Here, en wees mij genadig, Here, wees mij een helper. \v 11 Mijn rouwklacht hebt Gij veranderd in een reidans,mijn rouwkleed hebt Gij losgemaakt, met vreugde mij omgord, \v 12 opdat mijn ziel U zou psalmzingen, en nimmer verstommen. Here, mijn God, voor altoos zal ik U loven. \c 31 \s1 Gebed in nood \d Voor de koorleider. Een psalm van David. \p \v 1 Bij U, Here, schuil ik,laat mij nimmer beschaamd worden.Doe mij ontkomen door uw gerechtigheid, \v 2 neig uw oor tot mij, red mij haastig.Wees mij tot een beschuttende rots,tot een sterke vesting om mij te redden; \v 3 want Gij zijt mijn steenrots en mijn vesting,en om uws naams wil zult Gij mij voeren en leiden. \v 4 Gij zult mij trekken uit het net dat men voor mij had verborgen,want Gij zijt mijn veste. \v 5 In uw hand beveel ik mijn geest;Gij verlost mij, Here, getrouwe God. \v 6 Ik haat hen die ijdele nietigheden vereren;ik immers vertrouw op de Here. \v 7 Ik wil juichen en mij verheugen over uw goedertierenheid,daar Gij acht hebt geslagen op mijn ellende,hebt geweten van de benauwdheden mijner ziel. \v 8 Gij toch hebt mij aan de vijand niet prijsgegeven,Gij hebt mijn voeten in de ruimte doen staan. \v 9 Wees mij genadig, o Here, want ik ben benauwd;van verdriet verkwijnt mijn oog, mijn ziel en mijn lichaam. \v 10 Want mijn leven vergaat in kommer en mijn jaren in zuchten,mijn kracht struikelt door mijn ongerechtigheid,en mijn gebeente verkwijnt. \v 11 Voor allen die mij benauwen, ben ik tot een smaad geworden,voor mijn buren allermeest,en voor mijn bekenden tot een schrik;wie mij op straat zien, vluchten voor mij weg. \v 12 Vergeten ben ik, uit het hart, als een dode;ik ben geworden als gebroken vaatwerk. \v 13 Want ik hoor het gemompel van velen– schrik van rondom –;terwijl zij met elkander tegen mij beraadslagen,smeden zij plannen om mij het leven te benemen. \v 14 Maar ik vertrouw op U, Here,ik zeg: Gij zijt mijn God. \v 15 Mijn tijden zijn in uw hand, red mijuit de hand van mijn vijanden en vervolgers. \v 16 Doe uw aanschijn lichten over uw knecht,verlos mij door uw goedertierenheid. \v 17 Here, laat mij niet beschaamd worden, want U roep ik aan;laten de goddelozen beschaamd worden,tot zwijgen gebracht in het dodenrijk. \v 18 Laten de leugenlippen verstommen,die tegen de rechtvaardige verwaten spreken,met trots en hoon. \v 19 Hoe groot is het goeddat Gij hebt weggelegd voor wie U vrezen,dat Gij bereid hebt voor wie bij U schuilenten aanschouwen van de mensenkinderen. \v 20 Gij verbergt hen in het verborgene van uw aanschijnvoor de samenscholing der mensen;Gij bergt hen in een hutvoor het getwist der tongen. \v 21 Geprezen zij de Here,want Hij heeft mij wonderbare goedertierenheid betoondin de gloed der benauwdheid. \v 22 Terwijl ik in mijn angst dacht:ik ben verbannen uit uw oog –hebt Gij voorwaar mijn luide smekingen gehoord,toen ik tot U riep om hulp. \v 23 Hebt de Here lief, al zijn gunstgenoten;de Here bewaart de getrouwen,maar ruimschoots vergeldt Hij de trotsen. \v 24 Weest sterk en uw hart zij onversaagd,gij allen, die op de Here hoopt. \c 32 \s1 De zegen der schuldbelijdenis \p \v 1 Van David. Een leerdicht.Welzalig hij, wiens overtreding vergeven,wiens zonde bedekt is; \p \v 2 welzalig de mens,wie de Here de ongerechtigheid niet toerekent,en in wiens geest geen bedrog is. \v 3 Want zolang ik zweeg, kwijnde mijn gebeente wegonder mijn gejammer de ganse dag; \v 4 want dag en nacht drukte uw hand zwaar op mij,mijn merg verdroogde als in zomerse hitte. sela \v 5 Mijn zonde maakte ik U bekend,en mijn ongerechtigheid verheelde ik niet;ik zeide: Ik zal de Here mijn overtredingen belijden,en Gij vergaaft de schuld mijner zonden. sela \v 6 Daarom bidde iedere vrome tot Uten tijde dat Gij U laat vinden;zelfs bij een stortvloed van geweldige waterenzullen die hem niet bereiken. \v 7 Gij zijt mij een verberging, Gij bewaart mij voor benauwdheid,Gij omringt mij met jubelzangen van bevrijding. sela \v 8 Ik leer en onderwijs u aangaande de weg die gij gaan moet;Ik raad u; mijn oog is op u. \v 9 Weest niet als een paard, als een muildier zonder verstand,welks trots men bedwingt met toom en bit,opdat het u niet te na kome. \v 10 Talrijk zijn de smarten van de goddeloze,maar wie op de Here vertrouwt,die omringt Hij met goedertierenheid. \v 11 Verheugt u in de Here en juicht, gij rechtvaardigen;jubelt allen, gij oprechten van hart. \c 33 \s1 Lofpsalm ter ere van Israëls God \p \v 1 Jubelt, gij rechtvaardigen, in de Here,een lofzang betaamt de oprechten. \v 2 Looft de Here met de citer,psalmzingt Hem met de tiensnarige harp. \v 3 Zingt Hem een nieuw lied,speelt schoon op de snaren onder geschal. \v 4 Want des Heren woord is waarachtig,al zijn werk geschiedt in trouw; \v 5 Hij heeft gerechtigheid en recht lief,de aarde is vol van de goedertierenheid des Heren. \v 6 Door het woord des Heren zijn de hemelen gemaakt,door de adem van zijn mond al hun heer. \v 7 Hij verzamelt het water der zee als een dam,Hij legt watervloeden in schatkamers op. \v 8 De ganse aarde vreze voor de Here,al de bewoners der wereld moeten voor Hem ontzag hebben. \v 9 Want Hij sprak en het was er,Hij gebood en het stond er. \v 10 De Here verbreekt de raad der volken,Hij verijdelt de gedachten der natiën; \v 11 de raad des Heren houdt eeuwig stand,de gedachten zijns harten van geslacht tot geslacht. \v 12 Welzalig het volk, welks God de Here is,de natie, die Hij Zich ten erfdeel koos. \v 13 De Here schouwt uit de hemel,Hij slaat alle mensenkinderen gade; \v 14 uit zijn woonplaats ziet Hijnaar alle bewoners der aarde, \v 15 Hij, die hun aller harten vormt,die al hun werken doorgrondt. \v 16 Geen koning wordt behouden door een machtig leger,geen held wordt gered door geweldige kracht; \v 17 het paard faalt ter overwinning,en doet niet ontkomen door zijn geweldige sterkte. \v 18 Zie, des Heren oog is op hen die Hem vrezen,die op zijn goedertierenheid hopen, \v 19 om hun ziel van de dood te redden,en hen in het leven te houden in hongersnood. \v 20 Onze ziel verwacht de Here,Hij is onze hulp en ons schild. \v 21 Ja, in Hem verheugt zich ons hart,ja, op zijn heilige naam vertrouwen wij. \v 22 Uw goedertierenheid, Here, zij over ons,gelijk wij op U hopen. \c 34 \s1 De Here beschermt de zijnen \d Van David, toen hij zich bij Abimelek als een waanzinnige gedroeg, zodat deze hem wegjoeg, en hij heenging. \p \v 1 Ik wil de Here te allen tijde prijzen,bestendig zij zijn lof in mijn mond. \v 2 In de Here beroeme zich mijn ziel;laten de ootmoedigen het horen en zich verheugen. \v 3 Maakt met mij de Here groot,en laat ons tezamen zijn naam verheffen. \v 4 Ik zocht de Here en Hij antwoordde mij,Hij redde mij uit al mijn verschrikkingen. \v 5 Zij schouwen naar Hem en stralen van vreugde,en hun aangezicht zal niet schaamrood worden. \v 6 Deze ellendige hier riep en de Here hoorde,Hij verloste hem uit al zijn benauwdheden. \v 7 De Engel des Heren legert Zichrondom wie Hem vrezen, en redt hen. \v 8 Smaakt en ziet, dat de Here goed is;welzalig de man die bij Hem schuilt. \v 9 Vreest de Here, gij, zijn heiligen,want wie Hem vrezen, hebben geen gebrek. \v 10 Jonge leeuwen lijden ontbering en honger,maar wie de Here zoeken,hebben geen gebrek aan enig goed. \v 11 Komt, kinderen, luistert naar mij,ik zal u de vreze des Heren leren. \v 12 Wie is de man die het leven begeert,vele dagen wenst om het goede te genieten? \v 13 Bewaar uw tong voor het kwadeen uw lippen voor het spreken van bedrog; \v 14 wijk van het kwade en doe het goede,zoek de vrede en jaag die na. \v 15 De ogen des Heren zijn op de rechtvaardigen,en zijn oren tot hun hulpgeroep; \v 16 het aangezicht des Heren is tegen hen die kwaad doen,om hun gedachtenis van de aarde uit te roeien. \v 17 Roepen zij, dan hoort de Here,en Hij redt hen uit al hun benauwdheden. \v 18 De Here is nabij de gebrokenen van harten Hij verlost de verslagenen van geest. \v 19 Talrijk zijn de rampen van de rechtvaardige,maar uit die alle redt hem de Here; \v 20 Hij behoedt al zijn beenderen,niet één daarvan wordt gebroken. \v 21 Het onheil doodt de goddeloze,en wie de rechtvaardige haten, zullen ervoor boeten. \v 22 De Here verlost de ziel van zijn knechten,allen die bij Hem schuilen, zullen niet boeten. \c 35 \s1 Gebed om hulp tegen vijanden \p \v 1 Van David.Twist, Here, tegen wie met mij twisten,bestrijd wie mij bestrijden. \p \v 2 Grijp schild en rondas,sta op, mij ter hulpe, \v 3 zwaai speer en strijdbijl tegen mijn vervolgers,zeg tot mijn ziel: Ik ben uw verlossing. \v 4 Laten beschaamd en te schande wordenwie mij naar het leven staan,laten terugdeinzen en schaamrood wordenwie onheil tegen mij beramen. \v 5 Laten zij worden als kaf voor de wind,wanneer de Engel des Heren hen neerstoot; \v 6 hun weg zij duister en glibberig,wanneer de Engel des Heren hen achtervolgt; \v 7 want zonder oorzaak verborgen zij voor mij hun net,zonder oorzaak dolven zij een kuil voor mijn leven. \v 8 Moge het verderf over hem komen,zonder dat hij het merkt;het net, dat hij verborgen had, vange hemzelf,hij valle in het verderf. \v 9 Maar mijn ziel juicht in de Here,jubelt in zijn verlossing; \v 10 al mijn beenderen zeggen: Here, wie is als Gij,die de ellendige redt van wie sterker is dan hij,en de ellendige en de arme van wie hem berooft? \v 11 Misdadige getuigen staan op,zij vragen mij naar wat ik niet weet, \v 12 zij vergelden mij kwaad voor goed;ik word van kinderen beroofd. \v 13 Maar mij aangaande – toen zij ziek waren,was een rouwgewaad mijn kleed,ik verootmoedigde mij met vasten,en mijn gebed keerde in mijn boezem weder; \v 14 als gold het mijn vriend of mijn broeder,zo liep ik rond;in het zwart gaande als in rouw over een moeder,zo boog ik mij neder. \v 15 Doch toen ik strompelde verheugden zij zich en liepen te hoop;vechtlustigen, mij onbekend,liepen tegen mij te hoop;zij lasterden zonder ophouden. \v 16 Een kring van goddeloze spottersknarsten de tanden tegen mij. \v 17 Hoelang, Here, zult Gij toezien?Verlos toch mijn ziel van hun verwoestingen,mijn eenzame, van de jonge leeuwen. \v 18 Dan zal ik U loven in een grote gemeente,onder een geweldige schare U prijzen. \v 19 Dat mijn valse vijanden zich niet over mij verheugen,noch met de ogen knippen wie mij zonder oorzaak haten. \v 20 Waarlijk, van vrede spreken zij niet,en tegen de stillen in den landeberamen zij bedrieglijke dingen, \v 21 zij sperren hun mond open tegen mij,zij zeggen: Ha, ha! ons oog heeft het gezien. \v 22 Gij hebt het gezien, Here, zwijg niet;o Here, wees niet verre van mij. \v 23 Waak op en ontwaak voor mijn recht,voor mijn rechtsgeding, o mijn God en mijn Here. \v 24 Doe mij recht naar uw gerechtigheid, o Here, mijn God,dat zij zich niet over mij verheugen; \v 25 dat zij in hun hart niet zeggen: Ha! onze wens!dat zij niet zeggen: Wij hebben hem verslonden! \v 26 Laten tezamen beschaamd en schaamrood worden,wie zich verheugen over mijn rampspoed,laten met schande en smaad bekleed worden,wie tegen mij pralen. \v 27 Laten jubelen en zich verheugen,wie mijn rechtvaardiging begeren;dat zij bestendig zeggen: De Here is groot,die welgevallen heeft aan het heil van zijn knecht. \v 28 En mijn tong zal van uw gerechtigheid gewagen,van uw lof de ganse dag. \c 36 \s1 De goddeloosheid der zondaren en de goedertierenheid Gods \d Voor de koorleider. Van David, de knecht des Heren. \p \v 1 De zonde spreekt tot de goddeloze diep in zijn hart;– geen vrees voor God staat hem voor ogen – \v 2 want zij vleit hem in zijn eigen ogen,totdat men zijn ongerechtigheid ontdekt en haat. \v 3 De woorden van zijn mond zijn onheil en bedrog,hij laat na verstandig en goed te handelen; \v 4 op zijn legerstede beraamt hij onheil,hij stelt zich op een weg die niet goed is;wat kwaad is, verwerpt hij niet. \v 5 Here, hemelhoog is uw goedertierenheid,uw trouw reikt tot de wolken; \v 6 uw gerechtigheid is als de bergen Gods,uw gericht is een geweldige watervloed.Mens en dier verlost Gij, Here. \v 7 Hoe kostelijk is uw goedertierenheid, o God;daarom schuilen de mensenkinderenin de schaduw uwer vleugelen; \v 8 zij laven zich aan het vette van uw huis,Gij drenkt hen met de stroom van uw liefelijkheden. \v 9 Want bij U is de bron des levens,in uw licht zien wij het licht. \v 10 Bestendig uw goedertierenheid voor wie U kennen,en uw gerechtigheid voor de oprechten van hart. \v 11 Laat de trotse voet over mij niet komen,noch de hand der goddelozen mij doen vlieden. \v 12 Daar zijn de bedrijvers van ongerechtigheid gevallen;zij zijn neergestoten en kunnen niet opstaan. \c 37 \s1 Het geluk der goddelozen is onbestendig \p \v 1 Van David.Wees niet afgunstig op de bedrijvers van ongerechtigheid,benijd niet wie onrecht plegen; \p \v 2 want zij verdorren snel als het gras,en verwelken als het groene kruid. \v 3 Vertrouw op de Here en doe het goede,woon in het land en betracht getrouwheid; \v 4 verlustig u in de Here;dan zal Hij u geven de wensen van uw hart. \v 5 Wentel uw weg op de Here en vertrouw op Hem,en Hij zal het maken; \v 6 Hij zal uw gerechtigheid doen opgaan als het licht,en uw recht als de middag. \v 7 Wees stil voor de Here en verbeid Hem;wees niet afgunstig op wie zijn weg voorspoedig maakt,op de man die boze plannen smeedt. \v 8 Sta af van toorn en laat de grimmigheid varen,wees niet afgunstig – dat sticht louter kwaad. \v 9 Want boosdoeners worden uitgeroeid,maar wie de Here verwachten, zij zullen het land beërven. \v 10 Immers nog een wijle, en de goddeloze is niet meer;als gij let op zijn plaats, dan is hij niet meer; \v 11 maar de ootmoedigen beërven het landen verlustigen zich in grote vrede. \v 12 De goddeloze smeedt boze plannen tegen de rechtvaardigeen knarst de tanden tegen hem; \v 13 de Here belacht hem,want Hij ziet, dat zijn dag komt. \v 14 De goddelozen ontbloten het zwaarden spannen hun boog,om ellendigen en armen neer te vellen,om de oprechten van wandel te slachten; \v 15 hun zwaard zal in hun eigen hart dringen,en hun bogen zullen verbroken worden. \v 16 Beter is het weinige van de rechtvaardigedan de rijkdom van vele goddelozen; \v 17 want de armen der goddelozen worden verbroken,maar de Here schraagt de rechtvaardigen. \v 18 De Here kent de dagen der vromen,en hun erfdeel zal voor altoos bestaan; \v 19 in boze tijd zullen zij niet beschaamd worden,in dagen van hongersnood zullen zij verzadigd worden. \v 20 Voorwaar, de goddelozen gaan te gronde,de vijanden des Heren zijn als de pracht der landouwen:zij vergaan, in rook vergaan zij. \v 21 De goddeloze vraagt te leen en geeft niet terug,maar de rechtvaardige ontfermt zich en schenkt. \v 22 Voorwaar, de door Hem gezegenden beërven het land,maar de door Hem gevloekten worden uitgeroeid. \v 23 Door de Here worden de schreden van de man bevestigd,aan wiens weg Hij welgevallen heeft; \v 24 wanneer hij valt, stort hij niet neder,want de Here schraagt zijn hand. \v 25 Jong ben ik geweest, ook ben ik oud geworden,maar – een rechtvaardige heb ik niet verlaten gezien,noch zijn nageslacht zoekende brood; \v 26 te allen tijde ontfermt hij zich en leent uit,en zijn nageslacht is tot een zegen. \v 27 Wijk van het kwade en doe het goede,dan zult gij voor altoos wonen; \v 28 want de Here bemint het recht,en Hij verlaat zijn gunstgenoten niet.Voor altoos blijven zij bewaard,maar het nageslacht der goddelozen wordt uitgeroeid. \v 29 De rechtvaardigen beërven het landen wonen daarin voor immer. \v 30 De mond van de rechtvaardige gewaagt van wijsheid,zijn tong spreekt het recht; \v 31 de wet van zijn God is in zijn hart,zijn schreden wankelen niet. \v 32 De goddeloze loert op de rechtvaardigeen zoekt hem te doden; \v 33 de Here geeft hem in zijn hand niet over,Hij laat niet toe, dat hij veroordeeld wordt,als hij voor het gericht komt. \v 34 Wacht op de Hereen bewaar zijn weg,dan zal Hij u verhogen om het land te beërven,de uitroeiing van goddelozen zult gij met vreugde zien. \v 35 Ik zag een goddeloze, een geweldenaar,die zich uitbreidde als een weelderige woekerplant; \v 36 toen iemand voorbijging, zie, hij was niet meer,ik zocht hem, maar hij was niet te vinden. \v 37 Sla de vrome gade en zie op de oprechte,want de man des vredes heeft nakroost; \v 38 maar de overtreders worden tezamen verdelgd,het nakroost van de goddelozen wordt uitgeroeid. \v 39 Doch het heil der rechtvaardigen is van de Here,hun schutse ten tijde der benauwdheid; \v 40 de Here helpt hen en doet hen ontkomen,Hij doet hen ontkomen aan de goddelozen en verlost hen,want zij schuilen bij Hem. \c 38 \s1 Gebed in zware ziekte \d Een psalm van David. Bij het gedenkoffer. \p \v 1 Here, straf mij niet in uw toorn,en kastijd mij niet in uw grimmigheid; \v 2 want uw pijlen zijn op mij nedergekomen,uw hand is op mij neergedaald. \v 3 Niets is meer gezond aan mijn vlees vanwege uw gramschap,niets is heel aan mijn gebeente vanwege mijn zonde; \v 4 want mijn ongerechtigheden zijn over mijn hoofd gegaan,als een zware last zijn zij mij te zwaar geworden. \v 5 Mijn wonden stinken, zij etterenvanwege mijn verdwaasdheid; \v 6 ik ben gebogen, zeer diep gebukt,ik ga de ganse dag in het zwart. \v 7 Want mijn lendenen zijn vol ontsteking,niets is meer gezond aan mijn vlees; \v 8 ik ben uitgeput, volslagen verbrijzeld,ik brul het uit vanwege het bonzen van mijn hart. \v 9 Here, al mijn verlangen ligt voor U open,mijn zuchten is voor U niet verborgen; \v 10 mijn hart slaat hevig, mijn kracht begeeft mij,zelfs het licht van mijn ogen moet ik missen. \v 11 Mijn vrienden en bekenden staan afzijdig van mijn plaag,zelfs mijn verwanten staan van verre. \v 12 Wie mij naar het leven staan, spannen mij strikken,wie mijn onheil begeren, spreken van verderf,en zinnen de ganse dag op bedrog. \v 13 Maar ik ben als een dove, ik hoor niet,als een stomme, die zijn mond niet open doet; \v 14 ja, ik ben als een man die niet hoort,en in wiens mond geen verweer is. \v 15 Want op U, Here, hoop ik;Gij immers zult antwoorden, Here, mijn God. \v 16 Want ik dacht: Als zij zich maar niet over mij verheugen,niet tegen mij snoeven bij het wankelen van mijn voet. \v 17 Ja, ik dreig te struikelen,en mijn smart staat mij bestendig voor ogen; \v 18 want ik belijd mijn ongerechtigheid,ik ben bekommerd vanwege mijn zonde. \v 19 Mijn vijanden echter leven, zij zijn machtig,talrijk zijn zij, die mij trouweloos haten, \v 20 zij, die mij kwaad voor goed vergeldenen mij wederstaan, omdat ik het goede najaag. \v 21 Here, verlaat mij niet,mijn God, wees niet verre van mij! \v 22 Haast U, mij ter hulpe,Here, mijn heil. \c 39 \s1 Bede om berusting \d Voor de koorleider. Voor Jedutun. Een psalm van David. \p \v 1 Ik had gedacht: ik wil mijn wegen bewaren,opdat ik niet zondige met mijn tong;ik wil mijn mond met een muilband bedwingen,zolang de goddeloze voor mij staat. \v 2 Ik was verstomd, sprakeloos,ik zweeg, verstoken van het goede;maar mijn smart werd heviger, \v 3 mijn hart gloeide in mijn binnenste,bij mijn verzuchting laaide vuur op;ik sprak met mijn tong – \v 4 Laat mij, Here, mijn einde kennen,en welke de maat van mijn dagen is;laat mij weten, hoe vergankelijk ik ben. \v 5 Zie, Gij hebt mijn dagen als enige handbreedten gesteld,mijn levensduur is als niets voor U;ja, ieder mens staat daar, enkel een ademtocht. sela \v 6 Ja, de mens gaat daarheen als een schaduw,ja, als een ademtocht suizen zij weg,zij garen bijeen en weten niet, wie het tot zich nemen zal. \v 7 En nu, wat verwacht ik, Here?Mijn hoop, die is op U. \v 8 Red mij van al mijn overtredingen,stel mij niet tot een smaad voor de dwaas. \v 9 Ik ben verstomd, ik doe mijn mond niet open,want Gij zelf hebt het gedaan. \v 10 Neem uw plaag van mij weg,ik bezwijk onder de bestrijding van uw hand. \v 11 Kastijdt Gij iemandmet straffen om zijn ongerechtigheid,dan doet Gij zijn schoonheid teloorgaan als door een mot;immers is ieder mens een ademtocht. sela \v 12 Hoor mijn gebed, Here, en neem mijn hulpgeroep ter ore,zwijg niet bij mijn geween,want ik ben een vreemdeling bij U,een bijwoner gelijk al mijn vaderen. \v 13 Wend uw blik van mij af, opdat ik mij wederom verblijde,eer dat ik heenga en niet meer ben. \c 40 \s1 Geloofsvertrouwen in nood \d Voor de koorleider. Van David. Een psalm. \p \v 1 Vurig verwachtte ik de Here;toen neigde Hij Zich tot mij en hoorde mijn hulpgeroep, \v 2 Hij trok mij op uit de kuil van het verderf,uit het slijk van de modderpoel;Hij stelde mijn voeten op een rots,mijn schreden maakte Hij vast, \v 3 Hij gaf mij een nieuw lied in de mond,een lofzang aan onze God.Mogen velen het zien en vrezen,en op de Here vertrouwen. \v 4 Welzalig de man,die de Here tot zijn vertrouwen heeft gesteld,die zich niet wendt tot de hovaardigen,noch tot hen die naar leugen afdwalen. \v 5 Talrijk hebt Gij gemaakt, o Here, mijn God,uw wonderen en uw gedachten jegens ons;niets is bij U te vergelijken.Wilde ik ze vermelden en uitspreken,te talrijk zijn zij om te noemen. \v 6 In slachtoffer en spijsoffer hebt Gij geen behagen,– Gij hebt mij geopende oren gegeven –,brandoffer en zondoffer hebt Gij niet gevraagd. \v 7 Toen zeide ik: Zie, ik kom;in de boekrol is over mij geschreven; \v 8 ik heb lust om uw wil te doen, mijn God,uw wet is in mijn binnenste. \v 9 Ik verkondig de blijde mare van uw gerechtigheidin een grote gemeente;zie, mijn lippen weerhoud ik niet, Here, Gij weet het. \v 10 Uw gerechtigheid verberg ik niet in mijn hart,van uw trouw en uw heil spreek ik,uw goedertierenheid en uw waarheid verheel ik nietvoor een grote gemeente. \v 11 Gij, Here, onthoud mij uw erbarming niet;uw goedertierenheid en uw waarheidmogen mij bestendig bewaren. \v 12 Want rampen omgeven mij, zonder getal;mijn ongerechtigheden hebben mij achterhaald,ik kan ze niet overzien;zij zijn talrijker dan de haren van mijn hoofd,en mijn hart is mij ontzonken. \v 13 Het behage U, Here, mij te redden; Here, haast U mij ter hulpe. \v 14 Laten tezamen beschaamd en schaamrood worden,wie mij het leven zoeken te benemen;terugdeinzen en te schande worden,wie mijn onheil begeren. \v 15 Laten verstommen van schaamte,wie over mij roepen: Ha, ha! \v 16 Laten in U jubelen en zich verheugenallen die U zoeken;laten wie uw heil liefhebben,bestendig zeggen: De Here is groot! \v 17 Al ben ik ellendig en arm,de Here gedenkt mijner.Gij zijt mijn hulp en mijn bevrijder;o, mijn God, vertoef niet. \c 41 \s1 Gebed om genezing \d Voor de koorleider. Een psalm van David. \p \v 1 Welzalig hij die acht slaat op de geringe;ten dage des onheils zal de Here hem uitkomst geven; \v 2 de Here zal hem behoeden en hem in het leven behouden;hij zal geprezen worden op aarde;aan de lust van zijn vijanden geeft Gij hem niet prijs. \v 3 De Here steunt hem op het ziekbed,in zijn ziekte verandert Gij geheel zijn legerstede. \v 4 Ik zeide: Here, wees mij genadig,genees mij, want tegen U heb ik gezondigd. \v 5 Mijn vijanden spreken boosaardig over mij:Wanneer sterft hij, en zal zijn naam vergaan? \v 6 Komt iemand mij bezoeken, hij spreekt valsheid,zijn hart verzamelt boosheid,hij gaat het op straat vertellen. \v 7 Allen die mij haten, fluisteren tezamen over mij,zij denken het ergste van mij: \v 8 Een dodelijke kwaal is op hem uitgestort,nu hij neerligt, staat hij niet meer op. \v 9 Zelfs mijn vriend, op wie ik vertrouwde,die mijn brood at, heeft zijn hiel tegen mij opgeheven. \v 10 Maar Gij, Here, wees mij genadig en richt mij op,dan wil ik het hun vergelden. \v 11 Hieraan weet ik, dat Gij welgevallen aan mij hebt,wanneer mijn vijand niet over mij juicht. \v 12 Mij echter, om mijn onschuld steunt Gij mij,Gij stelt mij voor uw aangezicht, voor altoos. \v 13 Geloofd zij de Here, de God van Israël,van eeuwigheid en tot in eeuwigheid.Amen, ja amen. \c 42 \s1 HET TWEEDE BOEK: PSALM 42-72 \s1 Heimwee naar God \d Voor de koorleider. Een leerdicht van de Korachieten. \p \v 1 Gelijk een hinde die naar waterbeken smacht,zo smacht mijn ziel naar U, o God. \v 2 Mijn ziel dorst naar God,naar de levende God;wanneer zal ik komenen voor Gods aangezicht verschijnen? \v 3 Mijn tranen zijn mij tot spijzedag en nacht,daar men de ganse dag tot mij zegt:Waar is uw God? \v 4 Hieraan wil ik denkenen mijn ziel in mij uitstorten:hoe ik optrok in de dichte drom,voor hen uit schreed naar Gods huis,bij jubelklank en lofgezang –een feestvierende menigte. \v 5 Wat buigt gij u neder, o mijn ziel,en zijt gij onrustig in mij?Hoop op God, want ik zal Hem nog loven,mijn Verlosser en mijn God! \v 6 Mijn ziel buigt zich neder in mij,daarom gedenk ik Uweruit het land van de Jordaan en de Hermonbergen,uit het klein gebergte. \v 7 Watervloed roept tot watervloedbij het gebruis uwer stromen;al uw baren en golvenslaan over mij heen. \v 8 Des daags zal de Here zijn goedertierenheid gebieden,en des nachts zal zijn lied bij mij zijn,een gebed tot de God mijns levens. \v 9 Ik wil tot God, mijn rots, zeggen:Waarom vergeet Gij mij?Waarom ga ik in het zwartvanwege des vijands onderdrukking? \v 10 Met een doodsteek in mijn beenderenhonen mij mijn tegenstanders,doordat zij de ganse dag tot mij zeggen:Waar is uw God? \v 11 Wat buigt gij u neder, o mijn ziel,en wat zijt gij onrustig in mij?Hoop op God, want ik zal Hem nog loven,mijn Verlosser en mijn God! \c 43 \s1 Vervolg van Psalm 42 \p \v 1 Doe mij recht, o God, en voer mijn rechtsgedingtegen een volk zonder godsvrucht;doe mij ontkomen aan de man van bedrog en onrecht. \v 2 Want Gij zijt de God mijner toevlucht;waarom verstoot Gij mij?Waarom ga ik in het zwartvanwege des vijands onderdrukking? \v 3 Zend uw licht en uw waarheid;mogen die mij geleiden,mij brengen naar uw heilige bergen naar uw woningen, \v 4 zodat ik kan gaan tot Gods altaar,tot de God mijner jubelende vreugde,en U love met de citer,o God, mijn God! \v 5 Wat buigt gij u neder, o mijn ziel,en wat zijt gij onrustig in mij?Hoop op God, want ik zal Hem nog loven,mijn Verlosser en mijn God! \c 44 \s1 Gebed van het verdrukte volk \d Voor de koorleider. Van de Korachieten. Een leerdicht. \p \v 1 O God, met eigen oren hebben wij het gehoord,onze vaderen verhaalden het ons:het werk dat Gij gewrocht hebt in hun dagen,in de dagen van ouds. \v 2 Met uw hand hebt Gij volken verdreven, en hèn geplant,natiën geteisterd, en hèn uitgebreid. \v 3 Want niet met hun zwaard hebben zij het land verworven,niet hun arm heeft hen gered,maar uw rechterhand en uw arm en het licht van uw aanschijn,omdat Gij in hen een welbehagen hadt. \v 4 Gij toch zijt mijn Koning, o God;gebied de verlossing van Jakob. \v 5 Met U stoten wij onze tegenstanders neer,in uw naam vertreden wij wie tegen ons opstaan. \v 6 Want niet op mijn boog vertrouw ik,en mijn zwaard verlost mij niet; \v 7 maar Gij hebt ons verlost van onze tegenstandersen onze haters beschaamd gemaakt. \v 8 In God roemen wij de ganse dag,uw naam zullen wij loven voor altoos. sela \v 9 Nochtans hebt Gij ons verstoten en te schande gemaakt,en zijt met onze heerscharen niet uitgetrokken; \v 10 voor de tegenstander hebt Gij ons laten wijken,en onze haters hebben naar hartelust geplunderd. \v 11 Gij hebt ons overgeleverd als slachtvee,ons onder de volken verstrooid; \v 12 Gij hebt uw volk verkocht voor een spotprijs,en zijt niet rijk geworden door hun koopsom; \v 13 Gij hebt ons gesteld tot smaad voor onze naburen,tot spot en hoon voor wie ons omringen; \v 14 Gij hebt ons tot een spreekwoord onder de volken gesteld,Gij doet de natiën over ons het hoofd schudden. \v 15 De ganse dag staat mijn schande mij voor ogen,en bedekt schaamte mijn aangezicht, \v 16 om de taal van wie hoont en lastert,om de blik van vijand en wraakgierige. \v 17 Dit alles is ons overkomen, maar wij vergaten U niet,noch verloochenden wij uw verbond; \v 18 ons hart werd niet afvallig,noch weken onze voetstappen van uw pad, \v 19 zodat Gij ons in een oord van jakhalzen moest verbrijzelen,en ons overdekken met diepe duisternis. \v 20 Indien wij de naam van onze God hadden vergeten,en onze handen uitgestrekt naar een vreemde god, \v 21 zou God dat niet uitvorsen?Hij toch kent de geheimen des harten. \v 22 Waarlijk, om Uwentwil worden wij de ganse dag gedood,wij worden gerekend als slachtschapen. \v 23 Waak op! Waarom slaapt Gij, Here?Ontwaak! Verstoot niet voor eeuwig! \v 24 Waarom verbergt Gij uw aangezicht,vergeet Gij onze ellende en verdrukking? \v 25 Want onze ziel is in het stof gebogen,ons lijf kleeft aan de grond. \v 26 Sta op, ons ter hulpe,verlos ons om uwer goedertierenheid wil. \c 45 \s1 Een lied voor de bruiloft van de koning \d Voor de koorleider. Op de wijze van: De leliën. Van de Korachieten. Een leerdicht; een lied der liefde. \p \v 1 Mijn hart trilt van blijde woorden,ik draag mijn gedicht een koning voor,mijn tong is de stift van een vaardig schrijver. \v 2 Gij zijt schoner dan de mensenkinderen,liefelijkheid is over uw lippen uitgegoten;daarom heeft God u voor altoos gezegend. \v 3 Gord uw zwaard aan de heup, gij held,uw majesteit en uw luister; \v 4 ja uw luister! Rijd voorspoedig uit, voor de zaakvan waarheid, ootmoed en recht,uw rechterhand lere u geduchte daden: \v 5 uw pijlen zijn gescherpt – volken zijn onder u –zij dringen in het hart van des konings vijanden. \v 6 Uw troon, o God, staat voor altoos en eeuwig,uw koninklijke scepter is een rechtmatige scepter. \v 7 Gij hebt gerechtigheid lief en haat goddeloosheid;daarom heeft, o God, uw God u gezalfdmet vreugdeolie boven uw metgezellen; \v 8 mirre, aloë en kassia zijn al uw klederen;uit ivoren paleizen verheugt u snarenspel; \v 9 koningsdochters zijn onder uw geliefden;de gemalin staat aan uw rechterhand in goud van Ofir. \v 10 Hoor, o dochter, en zie, en neig uw oor,vergeet uw volk en het huis van uw vader, \v 11 laat de koning uw schoonheid begeren,want hij is uw heer; buig u dus voor hem neder. \v 12 Dan zoeken, o dochter van Tyrus,de rijksten des volks met geschenken uw gunst. \v 13 Louter pracht is de koningsdochter daarbinnen,van goudbrokaat is haar kleed; \v 14 in kleurig geborduurde gewaden wordt zij tot de koning geleid,jonkvrouwen in haar gevolg, haar vriendinnen,worden tot u gebracht; \v 15 onder vreugde en jubel worden zij binnengeleid,zij komen in des konings paleis. \v 16 Op de plaats uwer vaderen zullen uw zonen staan,gij zult hen tot vorsten stellen over het ganse land. \v 17 Ik wil uw naam vermelden in alle geslachten;daarom zullen volken u loven voor altoos en immer. \c 46 \s1 Een vaste burcht is onze God \d Voor de koorleider. Van de Korachieten. Op de wijze van: De jonkvrouwen. Een lied. \p \v 1 God is ons een toevlucht en sterkte,ten zeerste bevonden een hulp in benauwdheden. \v 2 Daarom zullen wij niet vrezen, al verplaatste zich de aarde,al wankelden de bergen in het hart van de zee. \v 3 Laat bruisen, laat schuimen haar wateren,laat de bergen beven door haar onstuimigheid. sela \v 4 Een rivier – haar stromen verheugen de stad Gods,de heiligste onder de woningen des Allerhoogsten. \v 5 God is in haar midden, zij zal niet wankelen;God zal haar helpen bij het aanbreken van de morgen. \v 6 Volkeren woedden, koninkrijken wankelden,Hij verhief zijn stem, de aarde versmolt. \v 7 De Here der heerscharen is met ons,een burcht is ons de God van Jakob. sela \v 8 Komt, aanschouwt de werken des Heren,die verwoesting op aarde aanricht, \v 9 die oorlogen doet ophouden tot het einde der aarde,de boog verbreekt, de lans stukslaat,de strijdwagens met vuur verbrandt. \v 10 Laat af en weet, dat Ik God ben;Ik ben verheven onder de volken, verheven op de aarde. \v 11 De Here der heerscharen is met ons,een burcht is ons de God van Jakob. sela \c 47 \s1 God, de Koning der ganse aarde \d Voor de koorleider. Van de Korachieten. Een psalm. \p \v 1 Alle gij volken, klapt in de handen,juicht Gode toe met jubelgeroep. \v 2 Want de Here, de Allerhoogste, is geducht,een groot Koning over de ganse aarde. \v 3 Hij brengt volken onder ons,natiën onder onze voeten; \v 4 Hij kiest ons erfdeel voor ons uit,de trots van Jakob, die Hij liefheeft. sela \v 5 God is opgevaren onder gejuich,de Here onder bazuingeschal. \v 6 Psalmzingt Gode, psalmzingt,psalmzingt onze Koning, psalmzingt! \v 7 Want God is de Koning der ganse aarde,psalmzingt met een kunstig lied. \v 8 God regeert over de volken,God is gezeten op zijn heilige troon. \v 9 De edelen der volken zijn bijeenvergaderd,als volk van Abrahams God.Want Godes zijn de schilden der aarde;Hij is hoog verheven. \c 48 \s1 Danklied voor Sions redding \d Een lied. Een psalm van de Korachieten. \p \v 1 Groot is de Here en hoog te lovenin de stad van onze God zijn heilige berg. \v 2 Schoon door zijn verhevenheid,een vreugde voor de ganse aardeis de berg Sion, ver in het noorden,de stad van de grote Koning. \v 3 God doet in haar paleizenZich kennen als een burcht. \v 4 Want zie, koningen kwamen bijeen,zij trokken gezamenlijk op; \v 5 zodra zij het zagen, stonden zij ontzet,werden verschrikt, vluchtten weg. \v 6 Beving greep hen daar aan,smart als van een die baart. \v 7 Door de oostenwind verbreekt Gijde schepen van Tarsis. \v 8 Gelijk wij gehoord hadden, zo zagen wij het,in de stad van de Here der heerscharen,in de stad van onze God.God bevestigt haar voor altoos. sela \v 9 Wij gedenken, o God, uw goedertierenheidin het midden van uw tempel. \v 10 Gelijk uw naam, o God, zo is uw loftot aan de einden der aarde;uw rechterhand is vol van gerechtigheid. \v 11 Laat de berg Sion zich verheugen;laten de dochters van Juda juichenom uw gerichten. \v 12 Gaat rondom Sion en trekt eromheen,telt haar torens, \v 13 richt uw aandacht op haar voormuur,doorwandelt haar paleizen,opdat gij het aan het volgende geslacht kunt vertellen: \v 14 Waarlijk, zo is God, onze God, voor eeuwig en altoos;tot de dood toe zal Hij ons leiden. \c 49 \s1 De rijke dwaas \d Voor de koorleider. Van de Korachieten. Een psalm. \p \v 1 Hoort dit, alle gij volken,neemt ter ore, alle bewoners der wereld, \v 2 zowel geringen als aanzienlijken,rijken en armen tezamen. \v 3 Mijn mond zal enkel wijsheid spreken,de overdenking van mijn hart is louter inzicht. \v 4 Ik zal mijn oor tot een spreuk neigen,mijn geheimenis bij de citer ontsluieren. \v 5 Waarom zou ik vrezen in dagen des kwaads,als de ongerechtigheid van mijn belagers mij omringt; \v 6 van hen, die op hun vermogen vertrouwen,en op hun grote rijkdommen zich beroemen? \v 7 Niemand kan ooit een broeder loskopen,noch Gode zijn losprijs betalen, \v 8 – te hoog immers is de prijs voor hun leven,en voor altoos ontoereikend – \v 9 dat hij voor immer zou voortleven,de groeve niet zou zien. \v 10 Veeleer ziet hij, dat wijzen sterven,dat dwazen en redelozen tezamen te gronde gaanen hun vermogen aan anderen nalaten. \v 11 Hun diepste gedachte is, dat hun huizen altoos zullen bestaan,hun woningen van geslacht tot geslacht;zij noemen de landen naar hun namen. \v 12 Maar de mens met al zijn praal houdt geen stand;hij is gelijk aan de beesten, die vergaan. \v 13 Dit is het lot van hen die op zichzelf vertrouwen,het einde van wie behagen scheppen in hun eigen woorden. sela \v 14 Als schapen zinken zij in het dodenrijk,de dood weidt hen;de oprechten heersen over hen in de morgenstond;hun gedaante moet in het dodenrijk vergaan,zodat zij geen woning meer heeft. \v 15 Maar God zal mijn leven verlossenuit de macht van het dodenrijk,want Hij zal mij opnemen. sela \v 16 Vrees niet, als iemand rijk wordt,als de heerlijkheid van zijn huis toeneemt, \v 17 want in zijn sterven neemt hij niets van dat alles mede,zijn heerlijkheid daalt hem niet achterna. \v 18 Al prijst hij zich in zijn leven gelukkig,al looft men u, omdat gij u te goed doet, \v 19 toch zult gij tot het geslacht van uw vaderen komen,die nimmermeer het licht zullen zien. \v 20 De mens, die met al zijn praal geen inzicht heeft,is gelijk aan de beesten, die vergaan. \c 50 \s1 De ware godsvrucht \p \v 1 Een psalm van Asaf.De God der goden, de Here, spreekt en roept de aardevanwaar de zon opgaat tot waar zij ondergaat. \p \v 2 Uit Sion, de volkomen schoonheid,verschijnt God in lichtglans. \v 3 Onze God komt en zal niet zwijgen,vuur verteert vóór zijn aangezicht,rondom Hem stormt het geweldig. \v 4 Hij roept tot de hemel daarboven,en tot de aarde om zijn volk te richten: \v 5 Vergadert Mij mijn gunstgenoten,die met Mij het verbond sluiten met offers. \v 6 Daar verkondigt de hemel zijn gerechtigheid,want God is rechter. sela \v 7 Hoor nu, mijn volk, en Ik wil spreken,Israël, en Ik wil tegen u getuigen:God, uw God, ben Ik. \v 8 Niet om uw offers berisp Ik u;uw brandoffers toch zijn bestendig voor Mij. \v 9 Ik neem uit uw huis geen stier,geen bokken uit uw kooien, \v 10 want Mij behoort al het gedierte van het woud,het vee op bergen, rijk aan runderen. \v 11 Ik ken al het gevogelte der bergen,wat zich roert op het veld, staat Mij ter beschikking. \v 12 Indien Ik honger had, zou Ik het u niet zeggen,want Mij behoort de wereld en haar volheid. \v 13 Eet Ik soms stierevlees,of drink Ik bokkebloed? \v 14 Offer Gode lofen betaal de Allerhoogste uw geloften; \v 15 roep Mij aan ten dage der benauwdheid,Ik zal u redden en gij zult Mij eren. sela \v 16 Maar tot de goddeloze zegt God:Wat hebt gij mijn inzettingen op te tellen,en neemt mijn verbond in uw mond, \v 17 hoewel gij de tucht haat,en mijn woorden achter u werpt? \v 18 Indien gij een dief ziet, dan houdt gij het met hem,met overspelers is uw deel. \v 19 Uw mond laat gij in boosheid gaan,uw tong koppelt bedrog aaneen; \v 20 gij zit en spreekt tegen uw broeder,gij werpt smaad op de zoon van uw moeder. \v 21 Dit hebt gij gedaan en Ik heb gezwegen;gij beeldt u in, dat Ik geheel en al ben als gij.Ik wil u berispen en het u onder het oog brengen. \v 22 Verstaat dit toch, gij, die God vergeet,opdat Ik niet verscheure, zonder dat iemand redt. \v 23 Wie lof offert, eert Mij,en baant de weg, dat Ik hem Gods heil doe zien. \c 51 \s1 Boetpsalm \d Voor de koorleider. Een psalm van David, toen de profeet Natan bij hem gekomen was, nadat hij tot Batseba was gekomen. \p \v 1 Wees mij genadig, o God, naar uw goedertierenheid,delg mijn overtredingen uit naar uw grote barmhartigheid; \v 2 was mij geheel van mijn ongerechtigheid,reinig mij van mijn zonde. \v 3 Want ik ken mijn overtredingen,mijn zonde staat bestendig vóór mij. \v 4 Tegen U, U alleen, heb ik gezondigd,en gedaan wat kwaad is in uw ogen,opdat Gij rechtvaardig blijkt in uw uitspraak,zuiver in uw gericht. \v 5 Zie, in ongerechtigheid ben ik geboren,in zonde heeft mijn moeder mij ontvangen. \v 6 Zie, Gij wilt waarheid in het verborgene,in het geheim maakt Gij mij wijsheid bekend. \v 7 Ontzondig mij met hysop, dan ben ik rein,was mij, dan ben ik witter dan sneeuw; \v 8 doe mij blijdschap en vreugde horen,laat het gebeente dat Gij verbrijzeld hebt, weer jubelen. \v 9 Verberg uw aangezicht voor mijn zonden,delg al mijn ongerechtigheden uit. \v 10 Schep mij een rein hart, o God,en vernieuw in mijn binnenste een vaste geest; \v 11 verwerp mij niet van uw aangezicht,en neem uw heilige Geest niet van mij; \v 12 hergeef mij de blijdschap over uw heil,en laat een gewillige geest mij schragen. \v 13 Dan zal ik overtreders uw wegen leren,opdat zondaars zich tot U bekeren. \v 14 Red mij van bloedschuld, o God, God mijns heils,laat mijn tong over uw gerechtigheid jubelen; \v 15 Here, open mijn lippen,opdat mijn mond uw lof verkondige. \v 16 Want Gij hebt geen behagen in slachtoffers,dat ik die brengen zou;aan brandoffers hebt Gij geen welgevallen. \v 17 De offeranden Gods zijn een verbroken geest;een verbroken en verbrijzeld hartveracht Gij niet, o God. \v 18 Doe wèl aan Sion naar uw welbehagen,bouw de muren van Jeruzalem. \v 19 Dan zult Gij behagen hebben in offers naar de eis,brandoffers in hun geheel gebracht;dan zal men stieren op uw altaar offeren. \c 52 \s1 Wee de lasteraar! \d Voor de koorleider. Een leerdicht van David, toen de Edomiet Doëg aan Saul mededeling was komen doen en tot hem gezegd had: David is in het huis van Achimelek gekomen. \p \v 1 Wat beroemt gij u op het kwade, gij geweldige?Gods goedertierenheid duurt toch de ganse dag. \v 2 Gij zint op verderf,uw tong is als een scherpgeslepen scheermes,gij, die bedrog pleegt. \v 3 Gij hebt het kwade lief boven het goede,leugen boven waarheid spreken. sela \v 4 Gij houdt van allerlei verderfelijke taal,van een bedrieglijke tong. \v 5 Maar God zal u voor eeuwig verbreken,Hij zal u wegrukken en uit de tent sleuren,u ontwortelen uit het land der levenden. sela \v 6 Dan zullen de rechtvaardigen het zien en vrezen,en over hem lachen: \v 7 Ziedaar de man die God niet tot zijn veste stelde,maar die op zijn grote rijkdom vertrouwde,zich sterk waande door wat zijn onheil werd. \v 8 Maar ik ben als een groenende olijfboomin het huis van God;ik vertrouw op Gods goedertierenheid,altoos en immer. \v 9 Voor altoos zal ik U loven,omdat Gij het gedaan hebt;ik zal uw naam verwachten – want die is goed –in tegenwoordigheid van uw gunstgenoten. \c 53 \s1 De overmoed der dwazen \d Voor de koorleider. Op: Machalat. Een leerdicht van David. \p \v 1 De dwaas zegt in zijn hart:Er is geen God.Zij bedrijven gruwelijk en afschuwelijk onrecht;niemand is er, die goed doet. \v 2 God ziet neder uit de hemelop de mensenkinderen,om te zien, of er één verstandig is,één, die God zoekt. \v 3 Allen zijn afgeweken, tezamen ontaard,er is niemand die goed doet, zelfs niet één. \v 4 Hebben zij dan geen kennis, die bedrijvers van ongerechtigheid,die mijn volk opeten, als aten zij brood?God roepen zij niet aan. \v 5 Daar verschrikken zij,terwijl er geen verschrikking is;want God verstrooit het gebeente van uw belager,gij doet hen beschaamd staan,want God heeft hen verworpen. \v 6 Och, dat uit Sion Israëls redding daagde!Als God een keer brengt in het lot van zijn volk,dan zal Jakob juichen, Israël zich verheugen. \c 54 \s1 Gebed om hulp tegen vijanden \d Voor de koorleider. Bij snarenspel. Een leerdicht van David, toen de Zifieten aan Saul waren komen zeggen: Verbergt David zich niet bij ons? \p \v 1 O God, verlos mij door uw naam,verschaf mij recht door uw kracht. \v 2 O God, hoor mijn gebed,neem ter ore de redenen van mijn mond. \v 3 Want vreemden staan tegen mij op,geweldenaars staan mij naar het leven;zij houden God niet voor ogen. sela \v 4 Zie, God is mij een helper,de Here is het, die mij schraagt. \v 5 Hij zal het kwaad vergelden aan wie mij benauwen,verdelg hen in uw trouw. \v 6 Ik zal U vrijwillig offers brengen,ik zal uw naam loven, Here, want hij is goed; \v 7 omdat Hij mij gered heeft uit alle benauwdheid,zodat mijn oog met vreugde op mijn vijanden zag. \c 55 \s1 Tegen de trouweloze vriend \d Voor de koorleider. Bij snarenspel. Een leerdicht van David. \p \v 1 Neem, o God, mijn gebed ter ore,verberg U niet voor mijn smeking. \v 2 Sla acht op mij en antwoord mij;in mijn onrust zwerf ik kreunend rond, \v 3 vanwege het geschreeuw van de vijand,vanwege de kwelling van de goddeloze;want zij storten onheil over mij uit,en bestoken mij in toorn. \v 4 Mijn hart krimpt in mijn binnenste ineen,verschrikkingen des doods zijn op mij gevallen, \v 5 vrees en beving komen over mij,schrik overstelpt mij, \v 6 zodat ik zeg: O, had ik vleugelen als een duif,ik zou wegvliegen en een woonplaats zoeken; \v 7 zie, ver zou ik heenvlieden,ik zou vernachten in de woestijn. sela \v 8 Ik zou mij haastig een wijkplaats zoekentegen de rukwind, tegen de storm. \v 9 Verwar hen, Here, verdeel hun spraak.Want ik zie geweld en twist in de stad, \v 10 dag en nacht waren zij om haar rond, op haar muren;daarbinnen zijn onheil en moeite, \v 11 verderf is daarbinnen,van haar plein wijken verdrukking noch bedrog. \v 12 Want het is geen vijand, die mij smaadt;dat zou ik dragen;het is niet mijn hater, die zich over mij verheft;voor hem zou ik mij verbergen. \v 13 Maar gij zijt het, een mens – mijns gelijke,mijn vriend en vertrouwde: \v 14 wij, die samen vertrouwelijke omgang genoten,die in het feestgewoel gingen naar Gods huis. \v 15 De dood overvalle hen,laten zij levend in het dodenrijk neerdalen;want boosheid is in hun woning, in hun binnenste. \v 16 Maar ik, ik roep tot God,de Here zal mij verlossen. \v 17 Des avonds, des morgens en des middags klaag en kreun ik;Hij hoort mijn stem. \v 18 Hij verlost mijn ziel in vrede van de strijd tegen mij,want met velen zijn zij tegen mij. \v 19 God hoort en Hij zal hen vernederen– Hij, die van oudsher troont – selahen, die onbekeerlijk zijn en God niet vrezen. \v 20 Hij strekt zijn handen uit tegen hen met wie hij vrede had,hij schendt zijn verbond; \v 21 zijn mond is gladder dan boter,maar strijd is in zijn hart;zijn woorden zijn zachter dan olie,maar het zijn ontblote klingen. \v 22 Werp uw bekommernis op de Here,Hij zal voor u zorgen;Hij zal nimmermeer toelaten, dat de rechtvaardige wankelt. \v 23 Maar Gij, o God, zult hèn doen neerdalenin de kuil van het verderf;de mannen van bloed en bedrogzullen hun dagen niet ter helfte volbrengen.Ik echter vertrouw op U. \c 56 \s1 Vertrouwen op God in de nood \d Voor de koorleider. Op de wijze van: De duif op verre terebinten.Van David. Een kleinood, toen de Filistijnen te Gat hem gegrepen hadden. \p \v 1 Wees mij genadig, o God, want de mensen vertrappen mij,de ganse dag benauwen mij de bestrijders; \v 2 wie mij benauwen, vertrappen mij de ganse dag,ja velen zijn het, die mij uit de hoogte bestrijden. \v 3 Ten dage dat ik vrees, vertrouw ik op U; \v 4 op God, wiens woord ik prijs.Op God vertrouw ik, ik vrees niet;wat zou vlees mij aandoen? \v 5 De ganse dag verminken zij mijn woorden;al hun overleggingen zijn tegen mij ten kwade. \v 6 Zij willen aanvallen, zij spieden, zij nemen mijn schreden waar,terwijl zij loeren op mijn leven. \v 7 Zou er voor hen bij zoveel boosheid ontkoming zijn?Stort de volken in toorn neder, o God! \v 8 Mijn omzwerving hebt Gij te boek gesteld,doe mijn tranen in uw kruik;zijn zij niet in uw boek? \v 9 Dan zullen mijn vijanden terugwijken ten dage dat ik roep;dit weet ik: dat God met mij is. \v 10 Op God, wiens woord ik prijs,op de Here, wiens woord ik prijs, \v 11 op God vertrouw ik, ik vrees niet;wat zou een mens mij aandoen? \v 12 Op mij, o God, rusten geloften, U toegezegd,lofoffers zal ik U betalen, \v 13 want Gij hebt mijn leven gered van de dood;immers ook mijn voet van aanstoot,zodat ik voor Gods aangezicht mag wandelenin het licht des levens. \c 57 \s1 Bij God rustig in gevaren \d Voor de koorleider. Op de wijze van: Verderf niet.Van David. Een kleinood, toen hij voor Saul in de spelonk vluchtte. \p \v 1 Wees mij genadig, o God, wees mij genadig,want bij U schuilt mijn ziel;ja, in de schaduw van uw vleugelen zal ik schuilen,totdat het onheil voorbij is. \v 2 Ik roep tot God, de Allerhoogste,tot God, die het voor mij voleindigt. \v 3 Hij zal van de hemel zenden en mij verlossen,als Hij te schande gemaakt heeft wie mij vertrapt; selaGod zal zijn goedertierenheid en waarheid zenden. \v 4 Ik lig neder te midden van leeuwen,vlammen spuwende mensenkinderen;hun tanden zijn speer en pijlen,hun tong een scherp zwaard. \v 5 Verhef U boven de hemelen, o God;uw heerlijkheid zij over de ganse aarde. \v 6 Zij spanden een net voor mijn schreden,zij bogen mijn ziel terneer,zij groeven een kuil voor mijn aangezicht,zij vielen daar middenin. sela \v 7 Mijn hart is gerust, o God, mijn hart is gerust;ik wil zingen, ja psalmzingen. \v 8 Waak op, mijn ziel, waak op, harp en citer;ik wil het morgenrood wekken. \v 9 Ik zal U loven, o Here, onder de volken,ik zal U psalmzingen onder de natiën; \v 10 want hemelhoog is uw goedertierenheid,tot aan de wolken reikt uw trouw. \v 11 Verhef U boven de hemelen, o God;uw heerlijkheid zij over de ganse aarde. \c 58 \s1 Handhaaf het recht, o God! \d Voor de koorleider. Op de wijze van: Verderf niet. Van David.Een kleinood. \p \v 1 Spreekt gij, goden, inderdaad recht?Richt gij de mensenkinderen rechtmatig? \v 2 Veeleer bedrijft gij euveldaden in het hart,op aarde weegt gij het geweld uwer handen af. \v 3 De goddelozen zijn van de geboorte aan afvallig,de leugensprekers dwalen van de moederschoot aan. \v 4 Hun venijn is gelijk het venijn van een slang;als een dove adder, die haar oor toesluit, \v 5 die niet luistert naar de stem der bezweerders,noch naar de volleerde belezer. \v 6 O, God, verbrijzel hun tanden in hun mond,sla de hoektanden der jonge leeuwen uit, Here; \v 7 laten zij vergaan als water dat wegvloeit;legt hij zijn pijlen aan, dan mogen zij als afgestompt zijn; \v 8 laten zij vergaan als een slak die voortkruipend wegsmelt,als de misdracht van een vrouw, die de zon niet heeft gezien; \v 9 voordat uw potten de dorens bemerken,zowel groen als verschroeid, stormt Hij hen weg. \v 10 De rechtvaardige zal zich verheugen,wanneer hij de wraak aanschouwt;hij zal zijn voeten wassen in het bloed van de goddeloze. \v 11 En de mensen zullen zeggen:Toch is er loon voor de rechtvaardige,toch is er een God, die recht doet op aarde. \c 59 \s1 Door vijanden benauwd \d Voor de koorleider. Op de wijze van: Verderf niet. Van David.Een kleinood, toen Saul zijn huis had laten bewaken om hem te doden. \p \v 1 Red mij van mijn vijanden, o mijn God;beveilig mij voor hen die tegen mij opstaan; \v 2 red mij van de bedrijvers van ongerechtigheid,en verlos mij van de mannen des bloeds. \v 3 Want zie, zij loeren op mijn leven;sterken willen op mij aanvallen,zonder mijn overtreding en zonder mijn zonde, Here; \v 4 zonder dat er ongerechtigheid is, lopen zij toe en stellen zich op.Waak op, mij ter hulpe, en zie. \v 5 Gij, Here, God der heerscharen, God van Israël,ontwaak om al de heidenen te straffen,heb geen genade voor alle ongerechtige verraders. sela \v 6 Des avonds komen zij terug,zij huilen als honden en lopen de stad rond. \v 7 Zie, zij smalen met hun mond;zwaarden zijn op hun lippen,want – wie hoort het? \v 8 Maar Gij, Here, belacht hen,Gij spot met al de heidenen. \v 9 Mijn sterkte, op U wil ik acht slaan,want God is mijn burcht. \v 10 Mijn goedertieren God trede mij tegemoet;God doe mij met vreugde zien op hen die mij benauwen. \v 11 Dood hen niet, opdat mijn volk het niet vergete;doe hen door uw macht omdolen,stort hen neder, o Here, ons schild. \v 12 Zonde van hun mond is het woord van hun lippen;laten zij daarom in hun hoogmoed gevangen worden,en om de verwensing en de leugen die zij vertellen. \v 13 Vernietig hen in grimmigheid, vernietig hen,zodat zij niet meer zijn;opdat zij gewaarworden, dat God heerst in Jakob,tot aan de einden der aarde. sela \v 14 Des avonds toch komen zij terug,zij huilen als honden en lopen de stad rond. \v 15 Zij zwerven om te eten;als zij niet verzadigd zijn, dan grommen zij. \v 16 Ik echter bezing uw sterkte,des morgens jubel ik over uw goedertierenheid;want Gij waart mij een burcht,een toevlucht ten dage toen ik benauwd was. \v 17 Mijn sterkte, U wil ik psalmzingen;want God is mijn burcht,mijn goedertieren God. \c 60 \s1 Gebed om overwinning \d Voor de koorleider. Op de wijze van: De lelie der getuigenis. Een kleinood van David, tot lering; toen hij de Arameeërs van Mesopotamië en de Arameeërs van Soba had bestreden, en Joab op de terugtocht de Edomieten in het Zoutdal had verslagen, twaalfduizend man. \p \v 1 O God, Gij hebt ons verstoten, Gij hebt ons verbroken,Gij zijt verbolgen geweest; herstel ons! \v 2 Gij hebt het land doen beven en barsten;heel zijn scheuren, want het wankelt. \v 3 Gij hebt uw volk harde dingen doen zien,Gij hebt ons bedwelmende wijn doen drinken. \v 4 Gij hebt hun die U vrezen, een banier gegeven,om zich bijeen te scharen vanwege de boogschutters, sela \v 5 opdat uw geliefden ten strijde toegerust zijn.Geef overwinning door uw rechterhand en antwoord ons. \v 6 God heeft gesproken in zijn heiligdom.Ik wil juichen, ik wil Sichem verdelen,het dal van Sukkot uitmeten. \v 7 Mij behoort Gilead en mij behoort Manasse,Efraïm is de schutse van mijn hoofd,Juda is mijn heersersstaf; \v 8 Moab is mijn wasbekken,op Edom werp ik mijn schoen,over Filistea juich ik. \v 9 Wie zal mij naar de versterkte veste brengen,wie zal mij naar Edom geleiden? \v 10 Zijt Gij het niet, o God, die ons verstoten hadt;zult Gij, o God, niet uittrekken met onze heerscharen? \v 11 Bied ons hulp tegen de tegenstander,want mensenhulp is ijdel. \v 12 Met God zullen wij kloeke daden doen,want Hij zelf zal onze tegenstanders vertreden. \c 61 \s1 Gebed van een balling voor de koning \d Voor de koorleider. Bij snarenspel. Van David. \p \v 1 Hoor toch, o God, mijn smeking,sla acht op mijn gebed. \v 2 Van het einde des lands roep ik tot U, omdat mijn hart bezwijkt;leid mij op een rots die mij te hoog zou zijn. \v 3 Want Gij zijt mij een schuilplaats geweest,een sterke toren tegen de vijand. \v 4 Laat mij in uw tent voor altoos vertoeven,laat mij schuilen, geborgen onder uw vleugelen. sela \v 5 Want Gij, o God, hebt gehoord naar mijn geloften,Gij hebt het erfdeel gegeven van hen die uw naam vrezen. \v 6 Voeg dagen toe aan de dagen van de koning,mogen zijn jaren duren als van geslacht tot geslacht; \v 7 moge hij voor altoos tronen voor Gods aangezicht,beschik goedertierenheid en trouw, dat zij hem behoeden. \v 8 Dan wil ik uw naam voor immer psalmzingen,terwijl ik dag aan dag mijn geloften betaal. \c 62 \s1 Stilheid en vertrouwen \d Voor de koorleider. Naar de wijze van Jedutun. Een psalm van David. \p \v 1 Waarlijk, mijn ziel keert zich stil tot God,van Hem is mijn heil; \v 2 waarlijk, Hij is mijn rots en mijn heil,mijn burcht, ik zal niet te zeer wankelen. \v 3 Hoelang zult gij op een man aanstormen?Gij allen zult omvergestoten wordenals een hellende wand, een neerstortende muur. \v 4 Waarlijk, zij beraadslagenom hem van zijn hoogte af te stoten,zij scheppen behagen in leugen;zij zegenen met hun mond,maar in hun binnenste vloeken zij. sela \v 5 Waarlijk, mijn ziel, keer u stil tot God,want van Hem is mijn verwachting; \v 6 waarlijk, Hij is mijn rots en mijn heil,mijn burcht, ik zal niet wankelen. \v 7 Op God rust mijn heil en mijn eer,mijn sterke rots, mijn schuilplaats is in God. \v 8 Vertrouwt op Hem te allen tijde, o volk,stort uw hart uit voor zijn aangezicht;God is ons een schuilplaats. sela \v 9 Waarlijk, een ademtocht zijn de geringen,een leugen de aanzienlijken;in de weegschaal gaan zij omhoog,tezamen lichter dan een ademtocht. \v 10 Vertrouwt niet op verdrukking,stelt geen ijdele hoop op roof;als het vermogen aanwast,zet er het hart niet op. \v 11 God heeft eenmaal gesproken,ik heb dit tweemaal gehoord:de sterkte is Godes. \v 12 Ook de goedertierenheid, o Here, is uwe,want Gij zult ieder vergelden naar zijn werk. \c 63 \s1 Mijn ziel dorst naar God \d Een psalm van David, toen hij in de woestijn van Juda was. \p \v 1 O God, Gij zijt mijn God, U zoek ik,mijn ziel dorst naar U,mijn vlees smacht naar U,in een dor en dorstig land, zonder water. \v 2 Zo heb ik U in het heiligdom aanschouwd,ziende uw sterkte en uw heerlijkheid. \v 3 Want uw goedertierenheid is beter dan het leven;mijn lippen zullen U roemen. \v 4 Zo wil ik U prijzen mijn leven lang,in uw naam mijn handen opheffen. \v 5 Als met vet en merg word ik verzadigd,mijn mond looft met jubelende lippen, \v 6 wanneer ik Uwer gedenk op mijn legerstede,in nachtwaken over U peins. \v 7 Want Gij zijt mij een hulp geweest,in de schaduw van uw vleugelen jubel ik. \v 8 Mijn ziel is aan U verkleefd,uw rechterhand houdt mij vast. \v 9 Maar wie mijn leven zoeken te verderven,zullen komen in de diepten der aarde. \v 10 Men zal hen overleveren aan de macht van het zwaard,zij zullen een prooi der vossen worden. \v 11 Maar de koning zal zich in God verheugen;ieder die bij Hem zweert, zal zich beroemen,omdat de mond der leugensprekers wordt gestopt. \c 64 \s1 Gods strafgericht over lasteraars \d Voor de koorleider. Een psalm van David. \p \v 1 Hoor, o God, mijn stem in mijn klagen,behoed mijn leven voor de verschrikking van de vijand; \v 2 verberg mij voor de raadslag van de boosdoeners,voor het woelen van de bedrijvers van ongerechtigheid, \v 3 die hun tong wetten als een zwaard,die hun pijl aanleggen – een bitter woord – \v 4 om in het verborgene op de onschuldige te schieten;plotseling schieten zij op hem, zonder iets te ontzien. \v 5 Zij verstouten zich tot een boos stuk,zij spreken ervan strikken te verbergen;zij zeggen: Wie ziet ze? \v 6 Zij zinnen op euveldaden:„Wij zijn gereed, het plan is goed bedacht”.Ja, ieders binnenste en hart is ondoorgrondelijk. \v 7 Maar plotseling treft God hen met een pijl;daar zijn nu hun wonden. \v 8 Hun tong doet hen over zichzelf struikelen;al wie naar hen ziet, schudt het hoofd. \v 9 Dan vrezen alle mensen en verkondigen Gods daad,en slaan acht op zijn werk. \v 10 De rechtvaardige zal zich in de Here verheugenen bij Hem schuilen,alle oprechten van hart zullen zich beroemen. \c 65 \s1 Danklied voor Gods rijke zegen \d Voor de koorleider. Een psalm van David. Een lied. \p \v 1 U komt stilheid toe, een lofzang, o God in Sion;U worde gelofte betaald. \v 2 Hoorder van het gebed,tot U komt al wat leeft. \v 3 Ongerechtigheden hadden de overhand over mij;onze overtredingen – Gij verzoent ze. \v 4 Welzalig hij, die Gij verkiest en doet naderen,opdat hij wone in uw voorhoven.Wij zullen verzadigd worden met het goede van uw huis,het heilige van uw tempel. \v 5 Met geduchte daden antwoordt Gij ons in gerechtigheid,o God van ons heil,Gij, vertrouwen van alle einden der aardeen van de verste zeeën; \v 6 Gij, die de bergen vastzet door uw kracht,met sterkte omgord; \v 7 die het bruisen der zeeën doet bedaren,het bruisen van haar golven en het rumoer der natiën. \v 8 Daarom vrezen zij die de einden bewonen,voor uw tekenen;waar de morgen gloort en de avond daalt,brengt Gij gejuich. \v 9 Gij bezoekt het land en verleent het overvloed,Gij maakt het zeer rijk.De beek Gods is vol water,Gij bereidt hun koren. Ja, zo bereidt Gij alles. \v 10 Gij drenkt zijn voren, Gij doorvochtigt zijn kluiten,door regenstromen maakt Gij het week; Gij zegent zijn gewas. \v 11 Gij kroont het jaar van uw goedheid,uw sporen druipen van vet; \v 12 de dreven der steppe druipen,de heuvelen omgorden zich met gejuich; \v 13 de landouwen zijn bekleed met kudden,de dalen tooien zich met koren:zij jubelen elkander toe, ook zingen zij. \c 66 \s1 Danklied voor Israëls redding \p \v 1 Voor de koorleider. Een psalm. Een lied.Juicht Gode, gij ganse aarde, \p \v 2 psalmzingt de heerlijkheid van zijn naam;maakt zijn lof heerlijk. \v 3 Zegt tot God: Hoe geducht zijn uw werken;vanwege uw machtige grootheidbrengen uw vijanden U veinzend hulde. \v 4 De ganse aarde aanbidde U,en psalmzinge U, zij psalmzinge uw naam. sela \v 5 Komt en ziet Gods daden;Hij is geducht in zijn doen jegens de mensenkinderen: \v 6 Hij veranderde de zee in het droge,te voet trokken zij door de rivier.Daar verheugden wij ons in Hem, \v 7 die door zijn sterkte voor eeuwig heerst,wiens ogen de volken gadeslaan.Laten de weerspannigen zich niet verheffen. sela \v 8 Prijst, o volken, onze God,en laat luide zijn lof weerklinken, \v 9 die onze ziel herleven deed,en niet toeliet, dat onze voet wankelde. \v 10 Want Gij hebt ons getoetst, o God,ons gelouterd, gelijk men zilver loutert; \v 11 Gij hebt ons in het net gebracht,banden gelegd om onze heupen; \v 12 Gij deedt mensen over ons hoofd rijden,wij zijn door vuur en door water gegaan;maar Gij voerdet ons uit in de overvloed. \v 13 Ik zal met brandoffers uw huis binnengaan,mijn geloften zal ik U betalen, \v 14 waartoe mijn lippen zich ontsloten,en die mijn mond sprak, toen ik benauwd was. \v 15 Brandoffers van mestkalveren zal ik U brengen,met de offergeur van rammen;ik zal runderen met bokken bereiden. sela \v 16 Komt, hoort, en ik wil vertellen, gij allen die God vreest,wat Hij gedaan heeft aan mijn ziel. \v 17 Nauwelijks had ik met mijn mond tot Hem geroepen,of er was een lofzang onder mijn tong. \v 18 Had ik onrecht beoogd in mijn hart,dan zou de Here niet hebben gehoord. \v 19 Voorwaar, God heeft gehoord,Hij heeft gelet op mijn luid gebed. \v 20 Geprezen zij God, die mijn gebed niet afwees,noch mij zijn goedertierenheid onthield. \c 67 \s1 Danklied voor de oogst \d Voor de koorleider. Bij snarenspel. Een psalm. Een lied. \p \v 1 God zij ons genadig en zegene ons,Hij doe zijn aanschijn bij ons lichten; sela \v 2 opdat men op aarde uw weg kenne,onder alle volken uw heil. \v 3 Dat de volken U loven, o God;dat de volken altegader U loven. \v 4 Dat de natiën zich verheugen en jubelen,omdat Gij de volken in rechtmatigheid richt,en de natiën op de aarde leidt. sela \v 5 Dat de volken U loven, o God,dat de volken altegader U loven. \v 6 De aarde gaf haar gewas,God, onze God, zegent ons; \v 7 God zegent ons,opdat alle einden der aarde Hem vrezen. \c 68 \s1 Gods zegetocht \d Voor de koorleider. Van David. Een psalm. Een lied. \p \v 1 God staat op, zijn vijanden worden verstrooid,zijn haters vluchten voor zijn aangezicht. \v 2 Gelijk rook verdreven wordt, verdrijft Gij hen;gelijk was smelt voor het vuur,zo vergaan de goddelozen voor Gods aangezicht. \v 3 Maar de rechtvaardigen verheugen zich,zij juichen voor Gods aangezichten zijn blijde met vreugdebetoon. \v 4 Zingt Gode, psalmzingt zijn naam,baant de weg voor Hem die door de vlakten rijdt; Here is zijn naam, juicht dan voor zijn aangezicht. \v 5 Hij is de vader der wezen en de rechter der weduwen,God in zijn heilige woning; \v 6 God, die eenzamen in een huisgezin doet wonen,die gevangenen uitleidt in voorspoed;doch weerspannigen wonen in een dor land. \v 7 O God, toen Gij vóór uw volk uittoogt,toen Gij in de wildernis voortschreedt, sela \v 8 beefde de aarde, ook dropen de hemelenvoor het aangezicht van God;zelfs de Sinai voor het aangezicht van God,de God van Israël. \v 9 Een regen van milde gaven storttet Gij uit, o God,Gij versterktet uw erfdeel, toen het was uitgeput; \v 10 uw schare zette zich daarin neder,Gij bereiddet het in uw goedheid voor de ellendige, o God. \v 11 De Here deed het machtwoord weerklinken;de boodschapsters van goede tijding waren een grote schare. \v 12 De koningen der legerscharen vluchtten, zij vluchtten,en de vrouwe des huizes verdeelde de buit. \v 13 Laagt gij niet neer tussen de kooien?– de vleugelen der duiven waren overtogen met zilver,haar slagpennen met glanzend goud – \v 14 toen de Almachtige de koningen uiteendreef,sneeuwde het door haar op de Salmon. \v 15 Een gebergte Gods: het gebergte van Basan.Gebergte van Basan, veeltoppig gebergte, \v 16 waarom ziet gij afgunstig, gij veeltoppige bergen,naar de berg die God Zich ter woning begeerde?Waarlijk, de Here zal er voor eeuwig wonen. \v 17 Gods wagens zijn tweemaal tienduizend,duizenden bij duizenden;de Here is van de Sinai het heiligdom binnengegaan. \v 18 Gij zijt opgevaren naar den hoge; Gij hebt gevangenen meegevoerd;Gij hebt gaven in ontvangst genomen onder de mensen,ja ook van weerspannigen – om daar te wonen, o Here God. \v 19 Geprezen zij de Here.Dag aan dag draagt Hij ons; die God is ons heil. sela \v 20 Die God is ons een God van uitreddingen,bij de Here Here zijn uitkomsten tegen de dood. \v 21 Waarlijk, God verplettert het hoofd van zijn vijanden,de harige schedel van wie volhardt in zijn schuldige daden. \v 22 De Here heeft gezegd: Uit Basan breng Ik weder,Ik breng weder uit de diepten der zee, \v 23 opdat gij uw voet baadt in bloed,de tong uwer honden haar deel krijge van de vijanden. \v 24 Men ziet uw feeststoet, o God,de feeststoet van mijn God, mijn Koning, in het heiligdom. \v 25 Voorop gaan zangers, daarachter snarenspelers,in het midden jonkvrouwen, die de tamboerijn slaan. \v 26 In koren prijzen zij God,de Here, die immers de springader Israëls is. \v 27 Daar is Benjamin, de jongste, hun heerser,de vorsten van Juda in drommen,de vorsten van Zebulon, de vorsten van Naftali. \v 28 Uw God gebood uw macht;toon uw macht, o God, Gij, die voor ons gewrocht hebt. \v 29 Vanwege uw tempel, ter wille van Jeruzalembieden koningen u geschenken. \v 30 Bedreig het gedierte in het riet,de stierenbende met de kalveren der volken,Gij, die u werpt op hen die belust zijn op zilver,verstrooi de volken die behagen scheppen in strijd. \v 31 Aanzienlijken naderen uit Egypte,Ethiopië strekt haastig de handen uit tot God. \v 32 Gij koninkrijken der aarde, zingt Gode,psalmzingt de Here; sela \v 33 Hem, die door de aloude hemel der hemelen rijdt.Hoor, Hij laat zijn machtige stem weerklinken! \v 34 Geeft Gode sterkte;zijn majesteit is over Israël,zijn sterkte in de wolken. \v 35 Geducht zijt Gij, o God, uit uw heiligdom;Hij, Israëls God, verleent sterkteen volheid van kracht aan zijn volk.Geprezen zij God! \c 69 \s1 Bede in doodsgevaar \d Voor de koorleider. Op de wijze van: De leliën. Van David. \p \v 1 Verlos mij, o God, want het wateris gekomen tot aan de lippen; \v 2 ik ben verzonken in bodemloos slijk,waar ik niet kan staan;ik ben gekomen in diepe wateren,een vloed overstroomt mij. \v 3 Ik ben moede door mijn roepen, mijn keel is hees,mijn ogen zijn bezweken van het uitzien naar mijn God. \v 4 Talrijker dan de haren van mijn hoofdzijn zij die mij zonder oorzaak haten;machtig zijn zij die mij willen verdelgen, mijn valse vijanden;wat ik niet geroofd heb, moet ik toch teruggeven. \v 5 O God, Gij kent mijn verdwaasdheid,mijn schuldige daden zijn voor U niet verborgen. \v 6 Laten om mij niet beschaamd worden wie U verwachten,Here Here der heerscharen;laten om mij niet schaamrood worden wie U zoeken,o God van Israël. \v 7 Want om Uwentwil draag ik smaad,bedekt schaamte mijn gelaat. \v 8 Ik ben een vreemde geworden voor mijn broeders,een onbekende voor de zonen van mijn moeder; \v 9 want de ijver voor uw huis heeft mij verteerd,en de smaadwoorden van wie U smaden, kwamen op mij neder. \v 10 Ik weende onder het vasten van mijn ziel,maar het werd mij tot diepe smaad; \v 11 ik maakte een rouwgewaad tot mijn kleed,maar ik werd hun tot een spreekwoord. \v 12 Wie in de poort zitten, praten over mij,– en een spotlied van drinkers. \v 13 Maar mijn gebed is tot U, Here,ten tijde des welbehagens;o God, antwoord mij naar uw grote goedertierenheidmet uw trouwe hulp. \v 14 Red mij uit het slijk, opdat ik niet verzinke,laat mij gered worden van mijn haters,en uit de diepe wateren. \v 15 Laat de watervloed mij niet overstromen,noch de diepte mij verslinden,noch de put zijn mond boven mij toesluiten. \v 16 Antwoord mij, o Here, want rijk is uw goedertierenheid,wend U tot mij naar uw grote barmhartigheid, \v 17 verberg uw aangezicht niet voor uw knecht,want het is mij bang te moede; antwoord mij haastelijk. \v 18 Nader tot mijn ziel, bevrijd haar,verlos mij om mijner vijanden wil. \v 19 Gij, Gij kent mijn smaad, mijn schaamte en mijn schande;allen die mij benauwen, staan vóór U. \v 20 De smaad heeft mij het hart gebroken,en ik ben verzwakt.Ik wachtte op een teken van medelijden, maar tevergeefs,op troosters, maar ik vond hen niet. \v 21 Ja, zij gaven mij gif tot spijze,en lieten mij in mijn dorst azijn drinken. \v 22 Hun tafel worde voor hun aangezicht tot een strik,en hun genoten tot een val. \v 23 Laten hun ogen verduisterd worden, zodat zij niet zien,doe hun lendenen bestendig wankelen; \v 24 stort over hen uw gramschap uit,en de gloed van uw toorn achterhale hen. \v 25 Hun kamp worde tot woestenij,in hun tenten zij geen bewoner. \v 26 Want wie Gij hebt geslagen, vervolgen zij,zij doen verhalen over de smart der door U gewonden. \v 27 Voeg schuld bij hun schuld,zodat zij niet komen tot uw rechtvaardiging. \v 28 Laten zij uit het boek des levens worden uitgedelgd,met de rechtvaardigen niet worden opgeschreven. \v 29 Maar ik ben ellendig en in smart,uw heil, o God, bescherme mij. \v 30 Ik zal de naam van God prijzen met een lied,Hem verheerlijken met een lofzang; \v 31 dat zal de Here meer behagen dan een rund,dan een stier met horens en hoeven. \v 32 De ootmoedigen zullen het zien, zij zullen zich verheugen;gij, die God zoekt, uw hart leve op. \v 33 Want de Here hoort naar de armen,en zijn gevangenen veracht Hij niet. \v 34 Dat hemel en aarde Hem loven,de zeeën en al wat daarin wemelt. \v 35 Want God zal Sion verlossenen de steden van Juda bouwen,opdat zij daar wonen en het bezitten; \v 36 het kroost van zijn knechten zal het beërven,en wie zijn naam liefhebben, zullen daarin wonen. \c 70 \s1 Bede om spoedige hulp \d Voor de koorleider. Van David. Bij het gedenkoffer. \p \v 1 O God, haast U om mij te redden,o Here, mij ter hulpe! \v 2 Laten beschaamd en schaamrood worden,wie mij naar het leven staan;terugdeinzen en te schande worden,wie mijn onheil begeren; \v 3 laten zich omkeren van schaamte,wie roepen: Ha, ha! \v 4 Laten in U jubelen en zich verheugenallen die U zoeken;laten wie uw heil liefhebben,bestendig zeggen: God is groot! \v 5 Ik ben wel ellendig en arm –o God, haast U tot mij!Gij zijt mijn hulp en mijn bevrijder;o Here, vertoef niet! \c 71 \s1 Here, verlaat mij niet in de ouderdom \p \v 1 Bij U, o Here, schuil ik;laat mij nimmer beschaamd worden. \v 2 Red mij en bevrijd mij door uw gerechtigheid;neig uw oor tot mij en verlos mij. \v 3 Wees mij tot een rots ter woning,waarheen ik bestendig kan gaan,die Gij beschikt hebt tot mijn redding,want mijn rots en mijn vesting zijt Gij. \v 4 O God, bevrijd mij uit de hand van de goddeloze,uit de greep van booswicht en geweldenaar. \v 5 Want Gij zijt mijn verwachting,Here Here, mijn vertrouwen van mijn jeugd aan; \v 6 op U heb ik gesteund van de moederschoot aan,van het ingewand mijner moeder aan zijt Gij mijn helper;U geldt bestendig mijn lofzang. \v 7 Ik ben voor velen als een wonder geweest,doch Gij waart mijn machtige toevlucht. \v 8 Mijn mond is vervuld van uw lof,de ganse dag van uw luister. \v 9 Verwerp mij niet ten tijde des ouderdoms,begeef mij niet, nu mijn kracht vergaat. \v 10 Want mijn vijanden spreken over mij,wie mijn leven belagen, beraadslagen tezamen \v 11 en zeggen: God heeft hem verlaten,vervolgt en grijpt hem, want er is niemand die redt. \v 12 O God, wees niet verre van mij;mijn God, haast U mij ter hulpe. \v 13 Laten beschaamd worden en vergaan,wie mijn leven belagen;in schande en smaad zich hullen,wie mijn onheil zoeken. \v 14 Maar ik zal bestendig hopenen al uw lof vermeerderen; \v 15 mijn mond zal uw gerechtigheid vertellen,de ganse dag uw heil,want ik weet de maat daarvan niet. \v 16 Ik zal de machtige daden des Heren Heren verkondigen,uw gerechtigheid vermelden, de uwe alleen. \v 17 O God, Gij hebt mij onderwezen van mijn jeugd aan,tot nu toe verkondig ik uw wonderen; \v 18 wil mij dan ook tot mijn ouderdom en grijsheid,o God, niet verlaten,totdat ik aan dit geslacht uw arm verkondig,aan ieder die komt, uw sterkte. \v 19 Ja, uw gerechtigheid, o God, reikt tot den hoge,Gij, die grote dingen volbracht hebt;o God, wie is U gelijk? \v 20 Gij, die mij vele benauwdheden en rampen hebt doen zien,zult mij weder levend maken,mij uit de kolken der aarde weder doen opstijgen. \v 21 Wil mijn grootheid vermeerderen,U opmaken en mij troosten. \v 22 Dan zal ook ik U met de harp prijzen,uw getrouwheid, mijn God;ik zal U psalmzingen met de citer,o Heilige Israëls. \v 23 Mijn lippen zullen jubelen, wanneer ik U zal psalmzingen,en mijn ziel, die Gij hebt verlost. \v 24 Ook zal mijn tong de ganse dagvan uw gerechtigheid gewagen,want zij worden beschaamd en schaamrood,die mijn onheil zoeken. \c 72 \s1 Gebed voor de koning \p \v 1 Van Salomo.O God, verleen de koning uw recht,en uw gerechtigheid de zoon des konings. \p \v 2 Hij richte uw volk met gerechtigheid,uw ellendigen met recht. \v 3 Mogen voor het volk de bergen vrede dragen,ook de heuvelen, in gerechtigheid. \v 4 Hij verschaffe recht aan de ellendigen des volks,Hij redde de armen, maar verbrijzele de verdrukker. \v 5 Men vreze u, zolang de zon er is,en zolang de maan er is, van geslacht tot geslacht. \v 6 Hij zij als de regen die neerdaalt op het grasland,als regenbuien die de aarde besproeien. \v 7 In zijn dagen bloeie de rechtvaardigeen grote vrede, totdat er geen maan meer is. \v 8 Hij heerse van zee tot zee,van de Rivier tot de einden der aarde. \v 9 Mogen voor hem de woestijnbewoners zich bukken,zijn vijanden het stof lekken; \v 10 de koningen van Tarsis en de kustlandenhem geschenken brengen,de koningen van Saba en Sebahem schatting offeren, \v 11 mogen alle koningen zich voor hem nederbuigen,alle volkeren hem dienen. \v 12 Voorwaar, hij zal de arme redden, die om hulp roept,de ellendige, en wie geen helper heeft; \v 13 hij zal zich ontfermen over de geringe en de arme,hij zal de zielen der armen verlossen. \v 14 Van druk en geweld zal hij hun leven bevrijden,hun bloed zal kostbaar zijn in zijn oog. \v 15 En hij zal leven; men zal hem van het goud van Seba geven,men zal bestendig voor hem bidden,de ganse dag hem zegenen. \v 16 Een overvloed van koren zij in het land;op de toppen der bergengolve zijn vrucht als op de Libanon,en de stedelingen mogen opbloeien als het kruid der aarde. \v 17 Zijn naam zij voor altoos,zolang de zon er is, bloeie zijn naam.Mogen alle volken elkander daarmee zegenen,hem gelukkig prijzen. \v 18 Geloofd zij de Here God, de God van Israël,die alleen wonderen doet. \v 19 En geloofd zij zijn heerlijke naam voor eeuwig,en zijn heerlijkheid vervulle de ganse aarde.Amen, ja, amen. \v 20 De gebeden van David, de zoon van Isaï, zijn ten einde. \c 73 \s1 HET DERDE BOEK: PSALM 73-89 \s1 Het raadsel van de voorspoed der goddelozen \p \v 1 Een psalm van Asaf.Waarlijk, God is goed voor Israël,voor hen die rein van hart zijn. \p \v 2 Maar mij aangaande, bijkans waren mijn voeten afgeweken,bijna waren mijn schreden uitgegleden. \v 3 Want ik was afgunstig op de hoogmoedigen,toen ik de voorspoed der goddelozen zag. \v 4 Want moeiten hebben zij niet,gaaf en welgedaan is hun lichaam; \v 5 in de kwelling der stervelingen delen zij niet,en met andere mensen worden zij niet geplaagd. \v 6 Daarom is de trots hun een halssieraad,het geweld omhult hen als een kleed; \v 7 hun ogen puilen uit van vet,de inbeeldingen van hun hart lopen over; \v 8 zij spotten, en boosaardig spreken zij van verdrukking,zij spreken uit de hoogte; \v 9 ze zetten een mond op tegen de hemel,en hun tong roert zich op de aarde. \v 10 Daarom wendt zijn volk zich hierheen,en als water in overvloed wordt het door hen geslorpt; \v 11 zij zeggen: Hoe zou God het weten;zou er ook wetenschap zijn bij de Allerhoogste? \v 12 Zie, zo zijn de goddelozen,altijd onbezorgd vermeerderen zij het bezit. \v 13 Maar tevergeefs heb ik mijn hart rein gehouden,mijn handen in onschuld gewassen. \v 14 De ganse dag word ik geplaagd,mijn bestraffing is er elke morgen. \v 15 Indien ik gezegd had: Ik zal aldus spreken,zie, dan ware ik afvallig geweestvan het geslacht uwer kinderen. \v 16 Ik tobde erover om dit te begrijpen,een kwelling was het in mijn ogen, \v 17 totdat ik in Gods heiligdommen inging,en op hun einde lette. \v 18 Waarlijk, Gij stelt hen op glibberige plaatsen,Gij doet hen instorten tot puin. \v 19 Hoe worden zij in een oogwenk tot een voorwerp van ontzetting,zijn zij verdwenen, vergaan door verschrikkingen; \v 20 gelijk een droom na het ontwaken, o Here,versmaadt Gij, als Gij opwaakt, hun beeld. \v 21 Toen mijn hart verbitterd was,en ik in mijn nieren geprikkeld werd, \v 22 toen was ik een grote dwaas en zonder verstand,ik was een redeloos dier bij U. \v 23 Nochtans zal ik bestendig bij U zijn,Gij hebt mijn rechterhand gevat; \v 24 Gij zult mij leiden door uw raad,en daarna mij in heerlijkheid opnemen. \v 25 Wie heb ik (nevens U) in de hemel?Nevens U begeer ik niets op aarde; \v 26 al zou mijn vlees en mijn hart bezwijken,mijns harten rots en mijn erfdeel is God voor eeuwig. \v 27 Want zie, wie verre van U zijn, gaan te gronde,Gij verdelgt al wie overspelig U verlaat, \v 28 maar mij aangaande, het is mij goed nabij God te zijn,de Here Here heb ik tot mijn toevlucht gesteld,en ik wil al uw werken vertellen. \c 74 \s1 Klaaglied over de verwoeste tempel \p \v 1 Een leerdicht van Asaf.Waarom, o God, verstoot Gij voor altoos,brandt uw toorn tegen de schapen die Gij weidt? \p \v 2 Gedenk uw gemeente, die Gij van ouds hebt verworven,die Gij verlost hebt als de stam van uw erfdeel,de berg Sion, waarop Gij uw woning hebt gevestigd. \v 3 Richt uw schreden naar wat voorgoed in puin ligt;alles heeft de vijand in het heiligdom vernield. \v 4 Uw tegenstanders brulden in uw vergaderplaatsen hebben er hun tekenen als tekenen opgesteld; \v 5 het had het aanzien, alsof iemand de bijl van omhoogop het kreupelhout deed neerkomen; \v 6 toen sloegen zij het snijwerk daaraanaltegader stuk met bijl en houweel; \v 7 uw heiligdom staken zij in brand,zij ontwijdden tot de grond toe de woning van uw naam; \v 8 zij zeiden bij zichzelf: Laten wij hen altegader verdrukken.Zij verbrandden alle godshuizen in den lande. \v 9 Onze tekenen zien wij niet, geen profeet is er meer,niemand onder ons, die weet tot hoelang. \v 10 Ja, hoelang nog zal de tegenstander honen, o God;zal de vijand uw naam voor altijd versmaden? \v 11 Waarom houdt Gij uw hand, ja uw rechterhand, terug?Trek ze uit uw boezem, verdelg! \v 12 Toch is God mijn Koning van oudsher,die in het midden der aarde verlossing bewerkt. \v 13 Gij zijt het, die de zee hebt gekliefd door uw kracht,de koppen der draken in het water verbrijzeld. \v 14 Gij zijt het, die de koppen van de Leviatan hebt vermorzeld,hem aan het woestijngedierte tot spijze gegeven. \v 15 Gij zijt het, die bronnen en beken hebt opengebroken;Gij zijt het, die altijdvlietende stromen hebt doen verdrogen. \v 16 Uwer is de dag, uwer ook de nacht;Gij zijt het, die hemellicht en zon hebt gesteld. \v 17 Gij zijt het, die al de grenzen der aarde hebt bepaald;zomer en winter, Gij hebt ze geformeerd. \v 18 Gedenk hieraan; de vijand hoont, o Here,en een verdwaasd volk versmaadt uw naam. \v 19 Lever de ziel van uw tortelduif aan het wild gedierte niet over;vergeet het leven van uw ellendigen niet voor immer. \v 20 Aanschouw het verbond,want de duistere plaatsen des lands zijn vol holen van geweld. \v 21 Laat de onderdrukte niet beschaamd terugkeren,laat de ellendige en de arme uw naam prijzen. \v 22 Sta toch op, o God! Voer toch uw rechtsgeding.Gedenk de smaaddie de dwazen U de ganse dag aandoen. \v 23 Vergeet het geschreeuw van uw tegenstanders niet,het getier van wie tegen U opstaan,dat bestendig omhoog stijgt. \c 75 \s1 De beker van des Heren toorn \d Voor de koorleider. Op de wijze van: Verderf niet. Een psalm van Asaf. Een lied. \p \v 1 Wij loven U, o God, wij loven,want nabij is uw naam, men vertelt uw wonderen. \v 2 Wanneer Ik het tijdstip gekozen heb,dan zal Ik rechtmatig richten; \v 3 al mogen de aarde en al haar bewoners wankelen,Ik ben het, die haar pilaren heb vastgezet. sela \v 4 Ik zeide tot de hoogmoedigen: Weest niet hoogmoedig;en tot de goddelozen: Heft de hoorn niet op, \v 5 heft uw hoorn niet op naar den hogeen spreekt niet met trotse hals. \v 6 Want het verhogen komt niet van oost of van west,noch uit de woestijn – \v 7 maar God is rechter,Hij vernedert deze en verhoogt gene. \v 8 Want in des Heren hand is een bekeren de wijn bruist daarin, overvloedig gemengd;Hij schenkt daaruit tot de droesem toe,alle goddelozen op aarde moeten hem slorpende drinken. \v 9 Maar mij aangaande, ik zal dit voor altoos vermelden,ik wil de God van Jakob psalmzingen, \v 10 en alle hoornen der goddelozen zal ik afhouwen;de hoornen des rechtvaardigen zullen verhoogd worden. \c 76 \s1 God, de Redder en de Rechter \d Voor de koorleider. Bij snarenspel. Een psalm van Asaf. Een lied. \p \v 1 God is bekend in Juda,zijn naam is groot in Israël; \v 2 in Salem was immers zijn tent,en op Sion zijn woning; \v 3 daar verbrak Hij de vurige schichten van de boog,het schild en het zwaard en de krijg. sela \v 4 Schitterend waart Gij, heerlijk,van het roofgebergte af; \v 5 de trotsen van hart werden uitgeschud,zij verzonken in slaap;niemand van de dapperen vond zijn kracht. \v 6 Voor uw dreigen, o God van Jakob,verzonken zo wagens als paarden in diepe slaap. \v 7 Gij, geducht zijt Gij; wie kan bestaanvoor uw aangezicht, wanneer uw toorn ontbrandt? \v 8 Uit de hemel deedt Gij het oordeel horen,de aarde vreesde en werd stil, \v 9 toen God opstond ten gerichteom al de ootmoedigen op aarde te verlossen. sela \v 10 Waarlijk, de grimmige mensen moeten U loven,Gij beteugelt de rest der grimmigen. \v 11 Doet geloften en betaalt ze de Here, uw God;allen rondom Hem moeten gaven brengen aan de Geduchte, \v 12 die de toorn der vorsten verslaat,die voor de koningen der aarde geducht is. \c 77 \s1 Troost door herdenken \d Voor de koorleider. Op Jedutun. Een psalm van Asaf. \p \v 1 Mijn stem is tot God, en ik roep;mijn stem is tot God, opdat Hij zijn oor tot mij neige. \v 2 Ten dage mijner benauwdheid zoek ik de Here,des nachts is mijn hand uitgestrekt en zij wordt niet moede,mijn ziel weigert zich te laten troosten. \v 3 Denk ik aan God, dan kreun ik;peins ik, dan versmacht mijn geest. sela \v 4 Gij houdt mijn ogen open,ik ben onrustig en kan niet spreken. \v 5 Ik overdenk de dagen van ouds,de jaren van weleer; \v 6 ik denk in de nacht aan mijn snarenspel,ik peins in mijn hart en mijn geest vorst na. \v 7 Zal de Here dan voor altoos verstoten,en niet meer goedgunstig zijn? \v 8 Neemt zijn goedertierenheid voor immer een einde,houdt de belofte op van geslacht tot geslacht? \v 9 Vergeet God genadig te zijn,of sluit Hij zijn barmhartigheid in toorn toe? sela \v 10 Daarom zeg ik: Dit krenkt mij,dat de rechterhand des Allerhoogsten verandert. \v 11 Ik zal de daden des Heren gedenken,ja, ik wil gedenken uw wonderen van ouds, \v 12 van al uw werken gewagenen uw daden overdenken. \v 13 O God, in heiligheid is uw weg;wie is een God, groot als God? \v 14 Gij zijt de God, die wonderen werkt,Gij hebt onder de volken uw macht doen kennen. \v 15 Gij hebt uw volk met machtige arm verlost,de zonen van Jakob en Jozef. sela \v 16 De wateren zagen U, o God,de wateren zagen U, zij sidderden,zelfs de diepten beefden. \v 17 De wolken goten water uit,het zwerk deed de donder horen,ook vlogen uw pijlen rond. \v 18 Het gedreun van uw donder rolde voort,de bliksemen verlichtten de wereld,de aarde sidderde en beefde. \v 19 Uw weg was in de zee,uw pad in grote wateren,zodat uw voetsporen niet werden gekend. \v 20 Gij leiddet uw volk als een kuddedoor de hand van Mozes en Aäron. \c 78 \s1 De les der geschiedenis \p \v 1 Een leerdicht van Asaf.Wend het oor, mijn volk, tot mijn leer,neigt uw oor tot de woorden van mijn mond; \p \v 2 ik wil mijn mond tot een spreuk opendoen,ik wil aloude verborgenheden verkondigen. \v 3 Hetgeen wij gehoord hebben en weten,en onze vaderen ons hebben verteld, \v 4 dat willen wij voor hun kinderen niet verhelen;wij willen vertellen aan het volgende geslachtdes Heren roemrijke daden, zijn krachten de wonderen die Hij gewrocht heeft. \v 5 Hij richtte een getuigenis op in Jakoben stelde een wet in Israël,die Hij onze vaderen geboodhun kinderen te leren, \v 6 opdat het volgende geslacht die zou kennen,de kinderen, die geboren zouden worden,dat zij zouden opstaan om ze te vertellen aan hun kinderen: \v 7 opdat die hun vertrouwen op God zouden stellen,en Gods werken niet vergeten,maar zijn geboden bewaren; \v 8 en niet worden gelijk hun vaderen,een weerbarstig en weerspannig geslacht,een geslacht, onstandvastig van hart,en welks geest niet trouw was jegens God. \v 9 Efraïms zonen, weltoegeruste boogschutters,keerden om ten dage van de strijd. \v 10 Zij onderhielden Gods verbond niet,zij weigerden in zijn wet te wandelen \v 11 en vergaten zijn werken en zijn wonderen,die Hij hun had doen zien. \v 12 Ten aanschouwen van hun vaderen deed Hij wonderenin het land Egypte, het veld van Soan; \v 13 Hij kliefde de zee, Hij voerde hen erdoorheen,en bracht het water tot staan als een dam; \v 14 Hij geleidde hen met een wolk des daagsen met vurig licht de ganse nacht; \v 15 Hij kliefde rotsen in de woestijn,en drenkte hen rijkelijk met watervloeden; \v 16 Hij deed beken vloeien uit de rotsen water neerstromen als rivieren. \v 17 Maar zij bleven verder tegen Hem zondigen,zij waren in de wildernis weerspannig tegen de Allerhoogste; \v 18 zij verzochten God in hun hartdoor spijze te vragen naar hun lust; \v 19 zij spraken tegen God, zij zeiden:Kan God een dis aanrichten in de woestijn? \v 20 Zie, Hij sloeg de rots, dat er water vloeide,en beken stroomden;zou Hij ook brood kunnen geven,of vlees verschaffen aan zijn volk? \v 21 Daarom werd de Here, toen Hij het hoorde, verbolgen,en een vuur ontbrandde tegen Jakob,ook verhief zich toorn tegen Israël, \v 22 omdat zij in God niet geloofdenen op zijn hulp niet vertrouwden. \v 23 Toen gebood Hij de wolken daarbovenen opende de deuren des hemels; \v 24 Hij deed manna tot spijze op hen regenen,en schonk hun hemelkoren; \v 25 brood der engelen at ieder,Hij zond hun teerkost tot verzadiging. \v 26 Aan de hemel deed Hij de oostenwind opsteken,en voerde door zijn sterkte de zuidenwind aan; \v 27 Hij deed vlees op hen regenen als stof,gevleugeld gevogelte als het zand der zeeën; \v 28 Hij deed het vallen, midden in zijn legerplaats,rondom zijn woning. \v 29 Zij aten en werden volop verzadigd,en Hij schonk aan hen hun begeerte. \v 30 Nog hadden zij hun begeerte niet gestild,nog was hun spijze in hun mond – \v 31 daar verhief Gods toorn zich tegen hen,richtte een slachting aan onder hun welgedanenen velde de jonge mannen van Israël neder. \v 32 Ondanks dit alles zondigden zij verderen vertrouwden niet op zijn wonderen. \v 33 Toen deed Hij hun dagen eindigen in nietigheiden hun jaren in verschrikking. \v 34 Als Hij hen doodde, dan vroegen zij naar Hem,bekeerden zich en zochten God, \v 35 en gedachten, dat God hun rots was,en God, de Allerhoogste, hun verlosser. \v 36 Maar zij bedrogen Hem met hun monden belogen Hem met hun tong; \v 37 hun hart was niet standvastig bij Hem,zij waren niet getrouw aan zijn verbond. \v 38 Maar Hij, de barmhartige, verzoendede ongerechtigheid en verdierf niet;Hij wendde menigmaal zijn toorn afen wekte zijn volle grimmigheid niet op; \v 39 Hij gedacht, dat zij vlees waren,een ademtocht, die vervliegt en niet wederkeert. \v 40 Hoe vaak waren zij weerspannig tegen Hem in de woestijn,griefden Hem in de wildernis, \v 41 en verzochten God wederom,en krenkten de Heilige Israëls. \v 42 Zij gedachten niet aan zijn macht,aan de dag dat Hij hen van de tegenstander verloste; \v 43 hoe Hij in Egypte zijn tekenen deed,en zijn wonderen in het veld van Soan. \v 44 Hij veranderde hun Nijlwater in bloed,en hun stromen, zodat zij niet konden drinken. \v 45 Hij zond steekvliegen onder hen, die hen verteerden,en kikvorsen, die hen verdierven; \v 46 Hij gaf hun gewas aan de kaalvreteren hun opbrengst aan de sprinkhaan. \v 47 Hij verdierf hun wijnstok door de hagelen hun moerbeivijgeboom door de ijzel; \v 48 hun vee gaf Hij prijs aan de hagelen hun kudden aan de vurige schichten. \v 49 Hij zond tegen hen zijn brandende toorn,verbolgenheid en angstwekkende gramschap,een schare van verderfengelen. \v 50 Hij baande een pad voor zijn toorn,Hij behoedde hun zielen niet voor de dood,maar gaf hun leven prijs aan de pest. \v 51 Hij sloeg alle eerstgeborenen in Egypte,de eerstelingen van hun kracht in de tenten van Cham. \v 52 Hij liet zijn volk als schapen optrekken,leidde hen als een kudde door de woestijn. \v 53 Hij voerde hen veilig, zodat zij niet vreesden,want de zee had hun vijanden overdekt. \v 54 Hij bracht hen naar zijn heilig gebied,de berg die zijn rechterhand had verworven; \v 55 Hij verdreef volken voor hen uit,mat hun die toe als erfelijk bezit,en liet Israëls stammen in hun tenten wonen. \v 56 Maar zij verzochten God en waren weerspannigtegen Hem, de Allerhoogste,en onderhielden zijn getuigenissen niet; \v 57 zij werden afvallig en trouweloos evenals hun vaderen;faalden als een bedrieglijke boog, \v 58 zij tergden Hem door hun hoogten,wekten Hem tot naijver door hun beelden. \v 59 God hoorde het en werd verbolgen,en versmaadde Israël ten enenmale, \v 60 Hij gaf de woning van Silo prijs,de tent die Hij onder de mensen had opgeslagen; \v 61 zijn sterkte gaf Hij over in gevangenschap,zijn sieraad in de macht van de tegenstander. \v 62 Hij gaf zijn volk prijs aan het zwaard,en was verbolgen op zijn erfdeel; \v 63 het vuur verteerde zijn jongelingschap,zijn maagden werden niet bezongen; \v 64 zijn priesters vielen door het zwaard,zijn weduwen weenden niet. \v 65 Toen ontwaakte de Here als een slapende,als een held, door de wijn overmand; \v 66 zijn tegenstanders sloeg Hij van achteren,altoosdurende smaad deed Hij hun aan. \v 67 En Hij versmaadde de tent van Jozef,en verkoos Efraïms stam niet. \v 68 Maar Hij verkoos de stam van Juda,de berg Sion, die Hij liefheeft; \v 69 Hij bouwde zijn heiligdom als de hoogste bergen,als de aarde, die Hij voor altoos grondvestte. \v 70 Hij verkoos David, zijn knecht,en nam hem weg van de schaapskooien; \v 71 van achter de zogende schapen haalde Hij hem,om Jakob, zijn volk, te weiden,en Israël, zijn erfdeel. \v 72 Deze weidde hen naar de oprechtheid van zijn hart,en leidde hen met kundige hand. \c 79 \s1 Bede om wraak over Jeruzalems verwoesting \p \v 1 Een psalm van Asaf.O God, heidenen zijn uw erfdeel binnengedrongen,zij hebben uw heilige tempel ontwijd,Jeruzalem tot puinhopen gemaakt. \p \v 2 Zij hebben de lijken van uw knechten gegeventot spijze aan het gevogelte des hemels,het vlees van uw gunstgenotenaan het gedierte des velds. \v 3 Zij hebben hun bloed als water vergotenrondom Jeruzalem, en er was niemand die begroef. \v 4 Wij zijn onze naburen tot smaad geworden,hun die ons omringen, tot spot en hoon. \v 5 Hoelang nog, o Here? – Zult Gij voortdurend toornen,zal uw naijver branden als een vuur? \v 6 Stort uw grimmigheid uit over de volkendie U niet kennen, en over de koninkrijkendie uw naam niet aanroepen; \v 7 want zij hebben Jakob verslondenen zijn woonstede verwoest. \v 8 Reken ons de ongerechtigheid der voorvaderen niet toe,uw barmhartigheid kome ons haastig tegemoet,want wij zijn zeer verzwakt. \v 9 Help ons, o God van ons heil,om de heerlijkheid van uw naam;red ons en doe verzoening over onze zondenom uws naams wil. \v 10 Waarom zouden de heidenen zeggen:Waar is hun God?Laat voor onze ogen onder de heidenen bekend wordende wraak over het vergoten bloed van uw knechten. \v 11 Het zuchten der gevangenen kome voor uw aangezicht,doe de ten dode gedoemdenoverblijven naar de grootheid van uw arm. \v 12 Vergeld onze naburen in hun boezem zevenvoudigde smaad waarmee zij U bejegenen, o Here. \v 13 Dan zullen wij, uw volk, en de schapen die Gij weidt,U voor altoos loven,van geslacht tot geslacht uw roem verkondigen. \c 80 \s1 Gebed om verlossing voor Israël \d Voor de koorleider. Op de wijze van: De leliën. Een getuigenis van Asaf. Een psalm. \p \v 1 Herder Israëls, neem ter ore!Gij, die Jozef leidt als schapen,Gij, die op de cherubs troont, verschijn in lichtglans. \v 2 Wek uw sterkte opvóór Efraïm, Benjamin en Manasse;en kom tot onze verlossing. \v 3 O God, herstel ons,doe uw aanschijn lichten, opdat wij verlost worden. \v 4 Here, God der heerscharen,hoelang brandt (uw toorn) tegen het gebed van uw volk? \v 5 Gij hebt hen tranenbrood doen eten,hen tranen doen drinken in overvloed. \v 6 Gij hebt ons tot een twistappel voor onze naburen gesteld,en onze vijanden bespotten ons. \v 7 O God der heerscharen, herstel ons,doe uw aanschijn lichten, opdat wij verlost worden. \v 8 Gij hebt een wijnstok uit Egypte uitgegraven,Gij hebt volken verdreven en hèm geplant. \v 9 Gij hebt (de grond) voor hem toebereid,zodat hij wortelen schoot en het land vulde. \v 10 Bergen waren met zijn schaduw bedekt,en ceders Gods met zijn twijgen; \v 11 hij breidde zijn takken uit tot aan de zee,zijn scheuten tot aan de Rivier. \v 12 Waarom hebt Gij zijn muren doorbroken,zodat ieder die langs de weg voorbijgaat, ervan plukt, \v 13 het everzwijn uit het woud hem afvreet,en wat op het veld zich roert, hem afweidt? \v 14 O God der heerscharen, keer toch weder,aanschouw uit de hemel en zie,en sla acht op deze wijnstok, \v 15 de stek die uw rechterhand heeft geplant,op de zoon die Gij U hebt grootgebracht. \v 16 Als afval is hij met vuur verbrand;door uw dreigende aanblik gaan zij te gronde. \v 17 Uw bescherming zij over de man van uw rechterhand,over het mensenkind dat Gij U hebt grootgebracht. \v 18 Dan zullen wij niet van U wijken;maak ons levend, dan zullen wij uw naam aanroepen. \v 19 Here, God der heerscharen, herstel ons,doe uw aanschijn lichten, opdat wij verlost worden. \c 81 \s1 Luister, Israël, naar uw God \d Voor de koorleider. Op de Gittit. Van Asaf. \p \v 1 Jubelt Gode, onze sterkte,juicht ter ere van Jakobs God. \v 2 Heft een zang aan, laat de tamboerijn horen,de liefelijke citer met de harp. \v 3 Blaast de bazuin op de nieuwe maan,op volle maan voor onze feestdag. \v 4 Want dit is voor Israël een inzetting,een verordening van Jakobs God. \v 5 Hij stelde het als een getuigenis in Jozef,toen Hij uittoog tegen het land Egypte.Ik hoor een taal, die ik niet kende: \v 6 Ik heb zijn schouder van de last ontheven,zijn handen werden vrij van de draagkorf; \v 7 in de benauwdheid riept gij en Ik redde u,Ik antwoordde u in de verborgenheid van de donder,Ik toetste u bij de wateren van Meriba. sela \v 8 Hoor mijn volk, Ik wil u vermanen,o Israël, of gij naar Mij hoordet! \v 9 Geen vreemde god zal onder u zijn,gij zult u niet nederbuigen voor een uitlandse god. \v 10 Ik, de Here, ben uw God,die u opvoerde uit het land Egypte;doe uw mond wijd open en Ik zal hem vullen. \v 11 Maar mijn volk luisterde niet naar mijn stem,Israël was onwillig tegen Mij. \v 12 Daarom liet Ik hen gaan in de verstoktheid huns harten,zodat zij in hun eigen raadslagen wandelden. \v 13 Och, dat mijn volk naar Mij luisterde,dat Israël in mijn wegen wandelde! \v 14 Welhaast zou Ik hun vijanden vernederen,en mijn hand tegen hun tegenstanders keren. \v 15 Zij die de Here haten, zouden Hem veinzend hulde brengen,en hun straftijd zou voor altoos duren. \v 16 Hij zou hen gespijzigd hebben met het vette der tarwe,ja, Ik zou u verzadigd hebben met honig uit de rots. \c 82 \s1 God in de vergadering der goden \p \v 1 Een psalm van Asaf.God staat in de vergadering der goden,Hij houdt gericht te midden der goden. \p \v 2 Hoelang zult gij onrechtvaardig richten,en de goddelozen gunst bewijzen? sela \v 3 Richt de geringe en de wees,doet recht de ellendige en de behoeftige, \v 4 bevrijdt de geringe en de arme,redt hem uit der goddelozen hand. \v 5 Zij weten niets en begrijpen niets,in duisternis wandelen zij rond;alle grondvesten der aarde wankelen. \v 6 Wel heb Ik gezegd: Gij zijt goden,ja, allen zonen des Allerhoogsten; \v 7 nochtans zult gij sterven als mensen,als een der vorsten zult gij vallen. \v 8 Sta op, o God, richt de aarde,want Gij bezit alle volken. \c 83 \s1 Gebed om hulp tegen vijanden \d Een lied. Een psalm van Asaf. \p \v 1 O God, houd U niet stil,zwijg niet en blijf niet werkeloos, o God. \v 2 Want zie, uw vijanden tieren,uw haters steken het hoofd op; \v 3 zij smeden een listige aanslag tegen uw volken beraadslagen tegen uw beschermelingen. \v 4 Zij zeggen: Komt, laten wij hen als volk verdelgen,zodat aan de naam van Israël niet meer wordt gedacht. \v 5 Want zij hebben eensgezind beraadslaagd,tegen U een verbond gesloten: \v 6 de tenten van Edom en de Ismaëlieten,Moab en de Hagrieten, \v 7 Gebal, Ammon en Amalek,Filistea met de inwoners van Tyrus; \v 8 zelfs Assur heeft zich bij hen gevoegd,zij zijn de zonen van Lot tot steun. sela \v 9 Doe hun als Midjan,als Sisera, als Jabin aan de beek Kison, \v 10 die bij Endor vernietigd werden,tot mest werden voor het land. \v 11 Maak hen, hun edelen, als Oreb en Zeëb,als Zebach en Salmunna al hun vorsten, \v 12 die zeiden: Wij willen in bezit nemende woonsteden Gods. \v 13 Mijn God, maak hen als een werveldistel,als kaf voor de wind. \v 14 Gelijk een vuur dat het woud verbrandt,gelijk een vlam die de bergen in laaiende gloed zet, \v 15 vervolg hen zó met uw storm,verschrik hen met uw wervelwind; \v 16 overdek hun aangezicht met schande,opdat zij uw naam zoeken, o Here. \v 17 Laten zij voor immer beschaamd en verschrikt worden,schaamrood worden en te gronde gaan, \v 18 opdat zij weten, dat alleen uw naam is: Here,de allerhoogste over de ganse aarde. \c 84 \s1 Pelgrimslied \d Voor de koorleider. Op de Gittit. Van de Korachieten. Een psalm. \p \v 1 Hoe liefelijk zijn uw woningen, o Here der heerscharen! \v 2 Mijn ziel verlangt, ja smacht naar de voorhoven des Heren;mijn hart en mijn vlees jubelen tot de levende God. \v 3 Zelfs vindt de mus een huis,en de zwaluw een nest voor zich,waar zij haar jongen neerlegt:uw altaren, o Here der heerscharen,mijn Koning en mijn God. \v 4 Welzalig zij die in uw huis wonen,zij loven U gestadig. sela \v 5 Welzalig de mensen wier sterkte in U is,in wier hart de gebaande wegen zijn. \v 6 Als zij trekken door een dal van balsemstruiken,maken zij het tot een oord van bronnen;ook hult de vroege regen het in zegeningen. \v 7 Zij gaan voort van kracht tot krachten verschijnen voor God in Sion. \v 8 Here, God der heerscharen, hoor mijn gebed,neem het ter ore, o God van Jakob! sela \v 9 O God, ons schild, zieen aanschouw het aangezicht van uw gezalfde. \v 10 Want één dag in uw voorhoven is beter dan duizend (elders);ik wil liever staan aan de drempel van het huis mijns Godsdan verblijven in de tenten der goddeloosheid. \v 11 Want de Here God is een zon en schild,de Here geeft genade en ere;het goede onthoudt Hij niet aan hendie onberispelijk wandelen. \v 12 Here der heerscharen,welzalig de mens die op U vertrouwt. \c 85 \s1 Bede om Israëls herstel \d Voor de koorleider. Van de Korachieten. Een psalm. \p \v 1 Gij zijt uw land goedgunstig geweest, o Here,in het lot van Jakob hebt Gij een keer gebracht; \v 2 Gij hebt de ongerechtigheid van uw volk vergeven,al hun zonden bedekt. sela \v 3 Gij hebt weggedaan al uw verbolgenheid,U afgewend van uw brandende toorn. \v 4 Herstel ons, o God van ons heil,doe teniet uw afkeer van ons! \v 5 Zult Gij voor altoos tegen ons toornen,uw toorn uitstrekken van geslacht tot geslacht? \v 6 Zult Gij ons niet doen herleven,opdat uw volk zich in U verheuge? \v 7 O Here, toon ons uw goedertierenheid,en schenk ons uw heil! \v 8 Ik wil horen wat God, de Here, spreekt;want Hij zal van vrede sprekentot zijn volk en tot zijn gunstgenoten;maar laten zij niet terugkeren tot dwaasheid. \v 9 Waarlijk, zijn heil is nabij hen die Hem vrezen,zodat heerlijkheid in ons land woont. \v 10 Goedertierenheid en trouw ontmoeten elkander,gerechtigheid en vrede kussen elkaar, \v 11 trouw spruit voort uit de aarde,en gerechtigheid ziet neder van de hemel. \v 12 Ook zal de Here het goede geven,en ons land zal zijn gewas voortbrengen; \v 13 gerechtigheid zal voor Hem uitgaanen zijn schreden richten op de weg. \c 86 \s1 Gebed om hulp \p \v 1 Een gebed van David.Neig uw oor, o Here, antwoord mij,want ik ben ellendig en arm; \p \v 2 behoed mijn ziel, want ik ben godvrezend;Gij, mijn God, verlos uw knecht die op U vertrouwt. \v 3 Wees mij genadig, o Here,want tot U roep ik de ganse dag. \v 4 Verheug de ziel van uw knecht,want tot U, Here, hef ik mijn ziel op. \v 5 Want Gij, o Here, zijt goed en gaarne vergevend,rijk in goedertierenheid voor allen die U aanroepen. \v 6 O Here, neem mijn gebed ter ore,sla acht op mijn luide smekingen. \v 7 Ten dage mijner benauwdheid roep ik U aan,want Gij antwoordt mij. \v 8 Onder de goden is niemand U gelijk, o Here,en niets is als uw werken. \v 9 Alle volken, die Gij gemaakt hebt, zullen komenen zich voor U nederbuigen, o Here,en uw naam eren; \v 10 want Gij zijt groot en doet wonderen,Gij, o God, alleen. \v 11 Leer mij, Here, uw weg,opdat ik in uw waarheid wandele;verenig mijn hart om uw naam te vrezen. \v 12 Ik zal U loven, Here, mijn God, met mijn ganse hart,en uw naam eren voor altoos; \v 13 want uw goedertierenheid is groot jegens mij,Gij toch hebt mijn ziel gered uit het zeer diepe dodenrijk. \v 14 O God, overmoedigen maken zich tegen mij op,een bende van geweldenaars staat mij naar het leven,zij stellen U niet voor hun ogen. \v 15 Maar Gij, Here, zijt een barmhartig en genadig God,lankmoedig en rijk aan goedertierenheid en trouw. \v 16 Wend U tot mij en wees mij genadig,verleen uw knecht uw sterkte,verlos de zoon van uw dienstmaagd. \v 17 Doe aan mij een teken ten goede,opdat mijn haters het zien en beschaamd staan,wanneer Gij, Here, mij geholpen en getroost hebt. \c 87 \s1 Sion, de stad der volken \p \v 1 Van de Korachieten. Een psalm. Een lied.Zijn stichting ligt op heilige bergen; \p \v 2 de Here heeft Sions poorten liefboven alle woningen van Jakob. \v 3 Heerlijke dingen zijn van u te zeggen,o gij stad Gods! sela \v 4 Rahab en Babel vermeld Ik als degenen die Mij kennen;zie, Filistea en Tyrus met Ethiopië:deze is daar geboren. \v 5 Ja, van Sion wordt gezegd:Ieder van hen is in haar geboren,Hij, de Allerhoogste, bevestigt haar. \v 6 De Here telt bij het opschrijven der volken:deze is daar geboren. sela \v 7 En zij zingen bij reidans:Al mijn bronnen zijn in u! \c 88 \s1 Gebed in dodelijke ziekte \d Een lied. Een psalm van de Korachieten. Voor de koorleider. Op: Machalat leannot. Een leerdicht van Heman, de Ezrachiet. \p \v 1 Here, God van mijn heil, des daags roep ik,des nachts ben ik vóór uw ogen. \v 2 Laat mijn gebed voor uw aangezicht komen,neig uw oor tot mijn geroep; \v 3 want mijn ziel is verzadigd van rampen,mijn leven is het dodenrijk nabij. \v 4 Ik word gerekend onder wie in de groeve nederdalen,ik ben geworden als een man zonder kracht. \v 5 Onder de doden is mijn verblijf,gelijk verslagenen die in het graf liggen,die Gij niet meer gedenkt,en die aan uw hand ontrukt zijn. \v 6 Gij hebt mij in de diepste kuil gelegd,in duistere plaatsen, in diepten. \v 7 Uw grimmigheid rust zwaar op mij,door al uw baren drukt Gij mij neder. sela \v 8 Mijn bekenden hebt Gij van mij verwijderd,Gij hebt mij tot een gruwel voor hen gemaakt;ik ben ingesloten, ik kan niet ontkomen. \v 9 Mijn oog kwijnt van ellende;dagelijks roep ik U aan, o Here,ik breid mijn handen naar U uit. \v 10 Zult Gij aan de doden een wonder doen;zullen schimmen opstaan en U loven? sela \v 11 Wordt in het graf uw goedertierenheid verkondigd,uw trouw in de plaats der vertering? \v 12 Wordt uw wondermacht in de duisternis bekend,uw gerechtigheid in het land der vergetelheid? \v 13 Maar ik roep tot U, o Here,des morgens komt mijn gebed vóór U. \v 14 Waarom, o Here, verstoot Gij mij,verbergt Gij uw aangezicht voor mij? \v 15 Ik ben ellendig en wegstervend van mijn jeugd aan,ik draag uw verschrikkingen, ik ben radeloos; \v 16 uw brandende toorn gaat over mij heen,uw verschrikkingen vernietigen mij; \v 17 de ganse dag omringen zij mij als water,zij omsingelen mij tezamen. \v 18 Vriend en metgezel hebt Gij van mij verwijderd;mijn bekenden zijn een en al duisternis. \c 89 \s1 Waar blijft des Heren trouw aan David? \d Een leerdicht van Etan, de Ezrachiet. \p \v 1 Van de gunstbewijzen des Heren wil ik altoos zingen,van geslacht tot geslacht zal ik uw trouwmet mijn mond verkondigen. \v 2 Want ik zeide: Voor eeuwig wordt de goedertierenheid gebouwd;in de hemel bevestigt Gij uw trouw. \v 3 Met mijn uitverkorene heb Ik een verbond gesloten,aan mijn knecht David heb Ik gezworen: \v 4 Voor altoos zal Ik uw nakroost bevestigen,en uw troon bouwen van geslacht tot geslacht. sela \v 5 Daarom loven de hemelen uw wondermacht, o Here,ook uw trouw in de gemeente der heiligen; \v 6 want wie in de hemel kan de Here evenaren,wie onder de goden is de Here gelijk? \v 7 God is zeer ontzagwekkend in de raad der heiligen,geducht boven allen die rondom Hem zijn. \v 8 Here, God der heerscharen,wie is als Gij grootmachtig, o Here,en uw trouw is rondom U. \v 9 Gij heerst over de overmoed der zee;als haar golven zich verheffen, stilt Gij ze. \v 10 Gij hebt Rahab als een verslagene verbrijzeld,door uw sterke arm hebt Gij uw vijanden verstrooid. \v 11 Uwer is de hemel, uwer is ook de aarde;de wereld en haar volheid, Gij hebt ze gegrond, \v 12 het Noorden en het Zuiden, Gij hebt ze geschapen;Tabor en Hermon jubelen in uw naam. \v 13 Gij hebt een machtige arm,uw hand is sterk, uw rechterhand verheven; \v 14 gerechtigheid en recht zijn de grondslag van uw troon,goedertierenheid en trouw gaan voor uw aangezicht henen. \v 15 Welzalig het volk dat de jubelroep kent,zij wandelen, Here, in het licht van uw aanschijn; \v 16 in uw naam juichen zij de ganse dag,en door uw gerechtigheid worden zij verhoogd. \v 17 Want Gij zijt de luister hunner sterkte,en door uw welbehagen zult Gij onze hoorn verhogen; \v 18 want van de Here is ons schild,van de Heilige Israëls onze koning. \v 19 Gij hebt weleer in een gezicht gesprokentot uw gunstgenoten en gezegd:Aan een held heb Ik hulp toebedeeld,Ik heb een verkorene uit het volk verheven; \v 20 Ik heb David, mijn knecht, gevonden,met mijn heilige olie heb Ik hem gezalfd; \v 21 voor wie mijn hand tot steun zal zijn,ook zal mijn arm hem sterken; \v 22 geen vijand zal hem overvallen,geen booswicht zal hem verdrukken; \v 23 ja, Ik zal zijn tegenstanders voor zijn aangezicht verpletteren,wie hem haten, zal Ik verslaan. \v 24 Maar mijn trouw en mijn goedertierenheid zullen met hem zijn,en door mijn naam zal zijn hoorn verhoogd worden; \v 25 ook zal Ik zijn hand leggen op de zee,en zijn rechterhand op de stromen. \v 26 Hij zal tot Mij zeggen: Gij zijt mijn Vader,mijn God en de rots van mijn heil. \v 27 Ja, Ik zal hem tot een eerstgeborene stellen,tot de hoogste van de koningen der aarde. \v 28 Voor altoos zal Ik jegens hem mijn goedertierenheid bewarenen mijn verbond zal voor hem vast blijven; \v 29 zijn nakroost zal Ik voor immer doen voortbestaan,en zijn troon als de dagen des hemels. \v 30 Indien zijn zonen mijn wet verlaten,en niet naar mijn verordeningen wandelen; \v 31 indien zij mijn inzettingen ontwijden,en mijn geboden niet onderhouden, \v 32 dan zal Ik hun overtreding met de roede bezoeken,en hun ongerechtigheid met plagen; \v 33 maar mijn goedertierenheid zal Ik hem niet onthouden,mijn trouw zal Ik niet verloochenen, \v 34 mijn verbond zal Ik niet ontwijden,noch veranderen wat over mijn lippen gekomen is. \v 35 Eenmaal heb Ik bij mijn heiligheid gezworen:Hoe zou Ik tegenover David liegen! \v 36 Zijn nakroost zal voor altoos bestaan,zijn troon zal als de zon vóór Mij zijn; \v 37 als de maan zal hij voor altoos vaststaan,en de getuige aan de hemel is getrouw. sela \v 38 Toch hebt Gij verstoten en versmaad,Gij zijt verbolgen geweest op uw gezalfde; \v 39 het verbond met uw knecht hebt Gij teniet gedaan,zijn kroon ter aarde toe ontwijd; \v 40 al zijn muren hebt gij verbroken,zijn vestingen tot een puinhoop gemaakt; \v 41 allen die op de weg voorbijgingen, plunderden hem,hij werd een smaad voor zijn naburen; \v 42 Gij hebt de rechterhand van zijn tegenstanders verhoogd,Gij hebt al zijn vijanden verheugd; \v 43 ook hebt Gij de scherpte van zijn zwaard omgewend,en hem niet doen stand houden in de krijg; \v 44 Gij hebt zijn glans doen ophouden,en zijn troon ter aarde neergeworpen; \v 45 Gij hebt de dagen zijner jeugd verkort,Gij hebt hem met schaamte overdekt. sela \v 46 Hoelang nog, o Here? Zult Gij U voortdurend verbergen,zal uw grimmigheid branden als vuur? \v 47 Gedenk, wat mijn levensduur is,tot welke nietigheid Gij alle mensenkinderen hebt geschapen. \v 48 Welke mens leeft er, die de dood niet zien zal,die zijn ziel zal redden uit de macht van het dodenrijk? sela \v 49 Waar zijn, o Here, uw vroegere gunstbewijzen,die Gij in uw trouw aan David hebt gezworen? \v 50 Gedenk, Here, de smaad, uw knechten aangedaan;hoe ik in mijn boezem (de hoon) van alle grote volken draag, \v 51 waarmee uw vijanden smaden, o Here,waarmee zij smaden de voetsporen van uw gezalfde! \v 52 Geloofd zij de Here voor eeuwig.Amen, ja amen. \c 90 \s1 HET VIERDE BOEK: PSALM 90-106 \s1 De eeuwige toevlucht voor de vergankelijke mens \p \v 1 Een gebed van Mozes, de man Gods.Here, Gij zijt ons een toevlucht geweestvan geslacht tot geslacht; \p \v 2 eer de bergen geboren waren,en Gij aarde en wereld hadt voortgebracht,ja, van eeuwigheid tot eeuwigheid zijt Gij God. \v 3 Gij doet de sterveling wederkeren tot stof,en zegt: Keert weder, gij mensenkinderen. \v 4 Want duizend jaren zijn in uw ogenals de dag van gisteren, wanneer hij voorbijgegaan is,en als een nachtwake. \v 5 Gij spoelt hen weg;zij zijn als een slaap in de morgen,als het gras dat opschiet; \v 6 in de morgenstond bloeit het en het schiet op,des avonds verwelkt het en het verdort. \v 7 Want wij vergaan door uw toorn,door uw grimmigheid worden wij verdelgd; \v 8 Gij stelt onze ongerechtigheden vóór U,onze heimelijke zonden in het licht van uw aanschijn. \v 9 Want al onze dagen gaan voorbij door uw verbolgenheid,wij voleindigen onze jaren als een gedachte. \v 10 De dagen onzer jaren, daarin zijn zeventig jaren,en, indien wij sterk zijn, tachtig jaren;wat daarin onze trots was, is moeite en leed,want het gaat snel voorbij, en wij vliegen heen. \v 11 Wie kent de sterkte van uw toorn,en uw verbolgenheid, naardat Gij te vrezen zijt? \v 12 Leer ons zó onze dagen tellen,dat wij een wijs hart bekomen. \v 13 Keer weder, o Here! Hoelang nog?en ontferm U over uw knechten. \v 14 Verzadig ons in de morgenstond met uw goedertierenheid,opdat wij jubelen en ons verheugen al onze dagen. \v 15 Verheug ons naar de dagen waarin Gij ons hebt verdrukt,naar de jaren waarin wij onheil hebben gezien. \v 16 Laat uw werk aan uw knechten openbaar worden,en uw heerlijkheid over hun kinderen; \v 17 de liefelijkheid van de Here, onze God, zij over ons,en bevestig Gij het werk onzer handen over ons,ja, het werk onzer handen, bevestig dat. \c 91 \s1 Godsvertrouwen in gevaren \p \v 1 Wie in de schuilplaats des Allerhoogsten is gezeten,vernacht in de schaduw des Almachtigen. \v 2 Ik zeg tot de Here: Mijn toevlucht en mijn vesting,mijn God, op wie ik vertrouw. \v 3 Want Hij is het, die u redt van de strik des vogelvangers,van de verderfelijke pest. \v 4 Met zijn vlerken beschermt Hij u,en onder zijn vleugelen vindt gij een toevlucht;zijn trouw is schild en pantser. \v 5 Gij hebt niet te vrezen voor de verschrikking van de nacht,voor de pijl, die des daags vliegt; \v 6 voor de pest, die in het duister rondwaart,voor het verderf, dat op de middag vernielt. \v 7 Al vallen er duizend aan uw zijde,en tienduizend aan uw rechterhand,tot u zal het niet genaken; \v 8 slechts zult gij het met uw ogen aanschouwen,en de vergelding aan de goddelozen zien. \v 9 Want Gij, o Here, zijt mijn toevlucht.De Allerhoogste hebt gij tot uw schutse gesteld; \v 10 geen onheil zal u treffen,en geen plaag zal uw tent naderen; \v 11 want Hij zal aangaande u zijn engelen gebieden,dat zij u behoeden op al uw wegen; \v 12 op de handen zullen zij u dragen,opdat gij uw voet niet aan een steen stoot. \v 13 Op leeuw en adder zult gij treden,jonge leeuw en slang zult gij vertrappen. \v 14 Omdat hij Mij zeer bemint, zal Ik hem bevrijden;Ik zal hem beschutten, omdat hij mijn naam kent. \v 15 Roept hij Mij aan, Ik zal hem antwoorden;Ik zal in de benauwdheid bij hem zijn,Ik zal hem uitredden en tot ere brengen. \v 16 Met lengte van dagen zal Ik hem verzadigen,en Ik zal hem mijn heil doen zien. \c 92 \s1 Gods rechtvaardig gericht \d Een psalm. Een lied voor de sabbatdag. \p \v 1 Het is goed de Here te loven,uw naam psalmen te zingen, o Allerhoogste, \v 2 in de morgenstond uw goedertierenheid te verkondigen,en uw trouw in de nachten, \v 3 op het tiensnarig instrument en op de harp,bij snarenspel op de citer. \v 4 Want Gij, Here, hebt mij verheugd door uw daden,over de werken uwer handen zal ik jubelen. \v 5 Hoe groot zijn uw werken, o Here;zeer diep zijn uw gedachten. \v 6 Een redeloos mens verstaat het niet,en een dwaas begrijpt dit niet: \v 7 wanneer de goddelozen uitspruiten als het groene kruiden alle bedrijvers van ongerechtigheid bloeien –zij zullen voor immer verdelgd worden. \v 8 Maar Gij, o Here, zeteltin den hoge voor eeuwig. \v 9 Want zie, uw vijanden, Here,want zie, uw vijanden zullen te gronde gaan,verstrooid zullen worden alle boosdoeners. \v 10 Want Gij hebt mijn hoorn verhoogd als van een woudos,ik ben met verse olie overgoten; \v 11 mijn oog vermeit zich in hen die mij beloeren;mijn oren horen van de boosdoeners die tegen mij opstaan. \v 12 De rechtvaardige zal groeien als een palmboom,opschieten als een ceder van de Libanon; \v 13 geplant in het huis des Herengroeien zij in de voorhoven van onze God; \v 14 zij zullen in de ouderdom nog vrucht dragen,fris en groen zullen zij zijn; \v 15 om te verkondigen, dat de Here waarachtig is,mijn rots, in wie geen onrecht is. \c 93 \s1 De Here is geweldig in den hoge \p \v 1 De Here is Koning.Met majesteit heeft Hij Zich bekleed;de Here heeft Zich bekleed,Hij heeft Zich met kracht omgord.Vast staat nu de wereld, zij wankelt niet. \v 2 Uw troon staat vast van oudsher,van eeuwigheid zijt Gij. \v 3 Stromen verheffen, o Here,stromen verheffen hun stem,stromen verheffen hun bruisen; \v 4 boven de stemmen van vele wateren,van de geweldige baren der zee,is de Here geweldig in den hoge. \v 5 Uw getuigenissen zijn zeer betrouwbaar,de heiligheid is uw huis tot sieraad,o Here, tot in lengte van dagen. \c 94 \s1 De zegepraal van het recht \p \v 1 God der wrake, Here,God der wrake, verschijn in lichtglans. \v 2 Verhef U, Richter der aarde,breng vergelding over de hovaardigen. \v 3 Hoelang nog zullen de goddelozen, o Here,hoelang nog zullen de goddelozen juichen? \v 4 Zij smalen, spreken verwaten taal,al die bedrijvers van ongerechtigheid voeren een hoog woord; \v 5 uw volk, o Here, vertreden zij,en uw erfdeel verdrukken zij; \v 6 weduwe en vreemdeling doden zij,en wezen vermoorden zij; \v 7 zij zeggen: De Here ziet het niet,de God van Jakob merkt het niet. \v 8 Merkt op, gij redelozen onder het volk!En gij dwazen, wanneer zult gij verstandig worden? \v 9 Zou Hij, die het oor plantte, niet horen?die het oog vormde, niet zien? \v 10 Zou Hij, die de volken onderwijst, niet straffen,Hij, die de mens kennis leert? \v 11 De Here kent de gedachten der mensen:ijdelheid zijn zij. \v 12 Welzalig de man die Gij kastijdt, Here,die Gij onderwijst uit uw wet, \v 13 om hem rust te verlenen van de dagen des onheils,terwijl voor de goddeloze de kuil gegraven wordt. \v 14 Want de Here zal zijn volk niet verstoten,en zijn erfdeel niet verlaten; \v 15 want de rechtspraak zal weer rechtvaardig worden,alle oprechten van hart zullen zich daarbij aansluiten. \v 16 Wie treedt voor mij op tegen de slechtaards?Wie stelt zich voor mij tegen de bedrijvers van ongerechtigheid? \v 17 Indien de Here mijn hulp niet was geweest,mijn ziel zou bijna in de stilte gewoond hebben. \v 18 Als ik dacht: Mijn voet wankelt –dan ondersteunde mij uw goedertierenheid, o Here. \v 19 Bij de veelheid van mijn gedachten in mijn binnensteverkwikten uw vertroostingen mijn ziel. \v 20 Hebt Gij iets gemeen met de zetel van het verderf,die onder schijn van recht onheil sticht? \v 21 Zij maken jacht op het leven van de rechtvaardige,en onschuldig bloed verklaren zij schuldig. \v 22 Maar de Here was mij tot een burcht,en mijn God de rots mijner toevlucht; \v 23 Hij toch vergold hun het onrecht,in hun boosheid verdelgde Hij hen,Hij, de Here, onze God, verdelgde hen. \c 95 \s1 Eert de Here en gehoorzaamt Hem \p \v 1 Komt, laat ons jubelen voor de Here,juichen ter ere van de rots onzes heils. \v 2 Laat ons met lofzang voor zijn aangezicht komen,ter ere van Hem juichen bij snarenspel. \v 3 Want de Here is een groot God,een groot Koning, boven alle goden, \v 4 in wiens hand de diepten der aarde zijn,en wiens de toppen der bergen zijn; \v 5 wiens de zee is, daar Hij ze heeft gemaakt,ook het droge, dat zijn handen hebben geformeerd. \v 6 Treedt toe, laten wij ons nederwerpen en ons buigen,knielen voor de Here, onze Maker; \v 7 want Hij is onze God, en wij zijn het volk dat Hij weidt,de schapen zijner hand.Och, of gij heden naar zijn stem hoordet! \v 8 Verhardt uw hart niet, gelijk bij Meriba,gelijk ten dage van Massa, in de woestijn, \v 9 toen uw vaderen Mij verzochten,Mij op de proef stelden, ofschoon zij mijn werk hadden gezien. \v 10 Veertig jaren heb Ik Mij geërgerd aan dat geslacht,Ik zeide: Het is een volk, dwalende van hart,en zij kennen mijn wegen niet. \v 11 Daarom heb Ik gezworen in mijn toorn:Tot mijn rustplaats zullen zij niet komen! \c 96 \s1 De heilstijd voor de volken \p \v 1 Zingt de Here een nieuw lied,zingt de Here, gij ganse aarde. \v 2 Zingt de Here, prijst zijn naam,boodschapt zijn heil van dag tot dag. \v 3 Vertelt onder de volken zijn heerlijkheid,onder alle natiën zijn wonderen. \v 4 Want de Here is groot en zeer te prijzen,geducht is Hij boven alle goden; \v 5 want alle goden der volken zijn afgoden,maar de Here heeft de hemel gemaakt; \v 6 majesteit en luister zijn voor zijn aangezicht,sterkte en glorie in zijn heiligdom. \v 7 Geeft de Here, gij geslachten der volken,geeft de Here heerlijkheid en sterkte. \v 8 Geeft de Here de heerlijkheid van zijn naam,brengt offer en komt in zijn voorhoven. \v 9 Buigt u neder voor de Here in heilige feestdos,beef voor zijn aangezicht, gij ganse aarde. \v 10 Zegt onder de volken: De Here is Koning,vast staat nu de wereld, zodat zij niet wankelt;Hij zal de volken richten in rechtmatigheid. \v 11 De hemel verheuge zich, de aarde juiche,de zee bruise en haar volheid, \v 12 het veld en al wat daarop is, verblijde zich;dan zullen alle bomen des wouds jubelen \v 13 voor de Here, want Hij komt,want Hij komt om de aarde te richten;Hij zal de wereld richten in gerechtigheiden de volken in zijn trouw. \c 97 \s1 De Here, de rechtvaardige Rechter \p \v 1 De Here is Koning. Dat de aarde juiche,dat vele kustlanden zich verheugen. \v 2 Rondom Hem zijn wolken en donkerheid,gerechtigheid en recht zijn de grondslag van zijn troon. \v 3 Vuur gaat voor zijn aangezicht uit,het zet zijn tegenstanders rondom in vlam. \v 4 Zijn bliksemen verlichten de wereld,de aarde ziet het en beeft. \v 5 De bergen versmelten als was voor het aanschijn des Heren,voor het aanschijn van de Here der ganse aarde. \v 6 De hemelen verkondigen zijn gerechtigheid,en alle volken zien zijn heerlijkheid. \v 7 Alle beeldendienaars zullen beschaamd worden,zij die zich op afgoden beroemen;buigt u voor Hem neder, alle gij goden. \v 8 Sion heeft het gehoord en zich verheugd,de dochters van Juda hebben gejuichtom uw gerichten, o Here. \v 9 Want Gij, Here, zijt de Allerhoogste over de ganse aarde,Gij zijt zeer hoog verheven boven alle goden. \v 10 Gij, die de Here liefhebt, haat het kwade;Hij, die de zielen van zijn gunstgenoten bewaart,redt hen uit der goddelozen hand. \v 11 Het licht is voor de rechtvaardige gezaaid,en vreugde voor de oprechten van hart. \v 12 Gij rechtvaardigen, verheugt u in de Hereen looft zijn heilige naam. \c 98 \s1 De heilstijd voor Israël \p \v 1 Een psalm.Zingt de Here een nieuw lied,want Hij heeft wonderen gedaan,zijn rechterhand en zijn heilige arm gaf Hem zege; \p \v 2 de Here heeft zijn heil bekendgemaakt,zijn gerechtigheid geopenbaard voor de ogen der volken; \v 3 Hij heeft gedacht aan zijn goedertierenheiden aan zijn trouw jegens het huis Israëls;alle einden der aarde hebben aanschouwd het heil van onze God. \v 4 Juicht de Here, gij ganse aarde,breekt uit in gejubel en psalmzingt. \v 5 Psalmzingt de Here met de citer,met de citer en met luide zang, \v 6 met trompetten en met bazuingeschal;juicht voor de Koning, de Here. \v 7 De zee bruise en haar volheid,de wereld en wie erin wonen; \v 8 dat de stromen in de handen klappen,de bergen tezamen jubelen \v 9 voor het aangezicht des Heren, want Hij komtom de aarde te richten;Hij zal de wereld richten in gerechtigheiden de volken in rechtmatigheid. \c 99 \s1 De Here, de heilige Koning van Israël \p \v 1 De Here is Koning. Dat de volken beven.Hij troont op de cherubs, de aarde siddere. \v 2 De Here is groot in Sion,Hij is verheven boven alle volken. \v 3 Dat zij uw grote en geduchte naam loven;heilig is Hij. \v 4 Want de sterkte des Konings heeft het recht lief,Gij hebt rechtmatigheid gevestigd,recht en gerechtigheid hebt Gij in Jakob gedaan. \v 5 Verhoogt de Here, onze God,buigt u neder voor de voetbank zijner voeten;heilig is Hij. \v 6 Mozes en Aäron waren onder zijn priesters,Samuël onder hen die zijn naam aanriepen;zij riepen tot de Here en Hij antwoordde hun. \v 7 Hij sprak tot hen in de wolkkolom;zij hebben zijn getuigenissen onderhouden,de inzettingen die Hij hun gegeven had. \v 8 Here, onze God, Gij hebt hun geantwoord,Gij zijt hun een vergevend God geweest,hoewel wraak oefenend over hun daden. \v 9 Verhoogt de Here, onze God,buigt u neder voor zijn heilige berg,want: Heilig is de Here, onze God. \c 100 \s1 Looft God in zijn tempel \p \v 1 Een psalm bij het lofoffer.Juicht de Here, gij ganse aarde, \p \v 2 dient de Here met vreugde,komt voor zijn aangezicht met gejubel. \v 3 Erkent, dat de Here God is;Hij heeft ons gemaakt, en Hem behoren wij toe,zijn volk, de schapen die Hij weidt. \v 4 Gaat met een loflied zijn poorten binnen,zijn voorhoven met lofgezang,looft Hem, prijst zijn naam; \v 5 want de Here is goed,zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid,en zijn trouw tot in verre geslachten. \c 101 \s1 De rechtvaardige heerser \p \v 1 Van David. Een psalm.Van goedertierenheid en recht wil ik zingen,U, o Here, wil ik psalmzingen. \p \v 2 Ik wil acht geven op een onberispelijke wandel.Wanneer zult Gij tot mij komen?Ik wandel in oprechtheid mijns hartenin mijn huis; \v 3 ik stel geen schandelijke dingenvoor mijn ogen;ik haat het doen der afvalligen,het kleeft mij niet aan. \v 4 Een verkeerd hart wijke verre van mij,de boze wil ik niet kennen. \v 5 Wie zijn naaste heimelijk lastert,die zal ik verdelgen;wie hoog van ogen en trots van hart is,die duld ik niet. \v 6 Mijn ogen zijn op de getrouwen in den landeom bij mij te wonen;wie onberispelijk wandelt,die zal mij dienen. \v 7 In mijn huis zal geen bedrieger wonen;de leugenspreker zal niet bestaan voor mijn ogen. \v 8 Elke morgen zal ik verdelgenalle goddelozen des lands,en uit de stad des Heren uitroeienalle bedrijvers van ongerechtigheid. \c 102 \s1 Gebed voor Sion \d Een gebed van een ellendige, wanneer hij bezwijkt en voor de Here zijn klacht uitstort. \p \v 1 Here, hoor mijn gebed,laat mijn hulpgeroep tot U komen; \v 2 verberg uw aangezicht niet voor mijten dage dat het mij bang te moede is;neig uw oor tot mij;ten dage dat ik roep, antwoord mij haastelijk. \v 3 Want mijn dagen verdwijnen als rook,mijn gebeente gloeit als een vuurhaard; \v 4 mijn hart is verzengd en verdord als gras,want ik vergat mijn brood te eten. \v 5 Vanwege mijn luide zuchtenkleeft mijn gebeente aan mijn vlees; \v 6 ik ben gelijk aan een pelikaan in de woestijn,ik ben als een steenuil te midden der puinhopen; \v 7 ik ben slapeloos,ik gelijk op een eenzame vogel op het dak. \v 8 Mijn vijanden smaden mij de ganse dag,wie tegen mij razen, gebruiken mijn naam als vloek; \v 9 want ik eet as als brooden vermeng mijn drank met tranen \v 10 vanwege uw toorn en uw verbolgenheid,omdat Gij mij hebt opgenomen en neergeworpen. \v 11 Mijn dagen zijn als een langgerekte schaduw,en ik verdor als gras. \v 12 Maar Gij, o Here, troont voor eeuwig,uw naam blijft van geslacht tot geslacht. \v 13 Gij zult opstaan, U over Sion erbarmen,want het is tijd haar genadig te zijn,want de bepaalde tijd is gekomen; \v 14 want uw knechten hebben behagen in haar stenen,zij hebben deernis met haar puin. \v 15 Dan zullen de volkeren de naam des Heren vrezen,alle koningen der aarde uw heerlijkheid, \v 16 wanneer de Here Sion heeft gebouwd,en verschenen is in zijn heerlijkheid, \v 17 Zich heeft gewend tot het gebed van de berooideen hun gebed niet heeft veracht. \v 18 Dit worde opgeschreven voor een volgend geslacht,en het volk dat geschapen zal worden, zal de Here loven; \v 19 want Hij heeft uit zijn heilige hoogte neergezien,de Here heeft uit de hemel op aarde geschouwd, \v 20 om het zuchten der gevangenen te horen,om de ten dode gedoemden te bevrijden; \v 21 opdat men de naam des Heren in Sion vertelle,en zijn lof in Jeruzalem, \v 22 wanneer de volken altegader en de koninkrijkenzich zullen verzamelen om de Here te dienen. \v 23 Hij heeft op de weg mijn kracht gebroken,mijn dagen verkort. \v 24 Ik zeg: Mijn God, neem mij niet weg op de helft mijner dagen,Gij, wiens jaren duren door alle geslachten heen. \v 25 Gij hebt voormaals de aarde gegrondvest,en de hemel is het werk uwer handen; \v 26 die zullen vergaan, maar Gij houdt stand,zij alle zullen verslijten als een kleed,Gij verwisselt ze als een gewaad, en zij verdwijnen; \v 27 maar Gij blijft dezelfde,aan uw jaren komt geen einde. \v 28 De kinderen uwer knechten zullen veilig wonen,hun nageslacht zal voor uw aangezicht blijven bestaan. \c 103 \s1 Looft de Here om zijn genade \p \v 1 Van David.Loof de Here, mijn ziel,en al wat in mij is, zijn heilige naam; \p \v 2 loof de Here, mijn ziel,en vergeet niet een van zijn weldaden; \v 3 die al uw ongerechtigheden vergeeft,die al uw krankheden geneest, \v 4 die uw leven verlost van de groeve,die u kroont met goedertierenheid en barmhartigheid, \v 5 die uw ziel verzadigt met het goede,zodat uw jeugd zich vernieuwt als die van een arend. \v 6 De Here doet gerechtigheiden recht aan alle verdrukten. \v 7 Hij maakte Mozes zijn wegen bekend,de kinderen Israëls zijn daden. \v 8 Barmhartig en genadig is de Here,lankmoedig en rijk aan goedertierenheid; \v 9 niet altoos blijft Hij twisten,niet eeuwig zal Hij toornen; \v 10 Hij doet ons niet naar onze zondenen vergeldt ons niet naar onze ongerechtigheden; \v 11 maar zo hoog de hemel is boven de aarde,zo machtig is zijn goedertierenheid over wie Hem vrezen. \v 12 Zover het oosten is van het westen,zover doet Hij onze overtredingen van ons; \v 13 gelijk zich een vader ontfermt over zijn kinderen,ontfermt Zich de Here over wie Hem vrezen. \v 14 Want Hij weet, wat maaksel wij zijn,gedachtig, dat wij stof zijn. \v 15 De sterveling – zijn dagen zijn als het gras,als een bloem des velds, zo bloeit hij; \v 16 wanneer de wind daarover is gegaan, is zij niet meer,en haar plaats kent haar niet meer. \v 17 Maar de goedertierenheid des Heren is van eeuwigheidtot eeuwigheid over wie Hem vrezen,en zijn gerechtigheid over kindskinderen, \v 18 over hen die zijn verbond onderhouden,en aan zijn bevelen denken om die te doen. \v 19 De Here heeft zijn troon in de hemel gevestigd,zijn koningschap heerst over alles. \v 20 Looft de Here, gij zijn engelen,gij krachtige helden die zijn woord volvoert,luisterend naar de klank van zijn woord. \v 21 Looft de Here, al zijn heerscharen,gij zijn dienaren, die zijn wil volbrengt. \v 22 Looft de Here, al zijn werken,aan alle plaatsen zijner heerschappij.Loof de Here, mijn ziel. \c 104 \s1 Des Heren heerlijkheid in de schepping \p \v 1 Loof de Here, mijn ziel. Here, mijn God, Gij zijt zeer groot,Gij hebt U met majesteit en luister bekleed. \v 2 Hij hult Zich in het licht als in een mantel,Hij spant de hemel uit als een tentkleed, \v 3 Hij zoldert zijn opperzalen in de wateren,Hij maakt de wolken tot zijn wagen,Hij wandelt op de vleugelen van de wind. \v 4 Hij maakt de winden tot zijn boden,laaiend vuur tot zijn dienaren. \v 5 Hij heeft de aarde op haar grondslagen gevestigd,zodat zij nimmermeer wankelt. \v 6 De waterdiepte – Gij hebt haar als met een kleed bedekt,boven de bergen stonden de wateren; \v 7 zij vloden voor uw dreigen,zij haastten zich weg voor de stem van uw donder; \v 8 bergen rezen op, dalen zonken neerop de plaats waar Gij hun grondslag hebt gelegd. \v 9 Gij hebt een grens gesteld, die zij niet overschrijden:zij zullen de aarde niet weer bedekken. \v 10 Hij zendt de bronnen naar de beken,tussen de bergen vloeien zij daarheen; \v 11 zij drenken alle dieren des velds,de wilde ezels lessen hun dorst. \v 12 Daarbij woont het gevogelte des hemels,van tussen de takken laat het zijn lied horen. \v 13 Hij drenkt de bergen uit zijn opperzalen,van de vrucht uwer werken wordt de aarde verzadigd. \v 14 Hij doet het gras ontspruiten voor het vee,het groene kruid ter bewerking door de mens,brood uit de aarde voortbrengende \v 15 en wijn, die het hart des mensen verheugt,het aangezicht doende glanzen van olie;ja, brood, dat het hart des mensen versterkt. \v 16 De bomen des Heren worden verzadigd,de ceders van de Libanon, die Hij heeft geplant, \v 17 waar de vogels nestelen.Des ooievaars huis zijn de cypressen, \v 18 de hoge bergen zijn voor de steenbokken,de rotsen een schuilplaats voor de klipdassen. \v 19 Hij heeft de maan gemaakt voor de vaste tijden,de zon kent de tijd van haar ondergang. \v 20 Beschikt Gij duisternis, dan wordt het nacht,dan roert zich al het gedierte van het woud; \v 21 de jonge leeuwen brullen om roofen begeren hun spijze van God. \v 22 Gaat de zon op, dan trekken zij zich terugen leggen zich neer in hun holen. \v 23 De mens gaat dan uit tot zijn werk,en naar zijn arbeid tot de avond toe. \v 24 Hoe talrijk zijn uw werken, o Here,Gij hebt ze alle met wijsheid gemaakt;de aarde is vol van uw schepselen. \v 25 Daar is de zee, groot en wijd uitgestrekt,waarin gewemel is, zonder tal,kleine zowel als grote dieren; \v 26 daar gaan de schepen, de Leviatan,die Gij geformeerd hebt om ermee te spelen. \v 27 Zij alle wachten op U,dat Gij hun spijze geeft te rechter tijd; \v 28 geeft Gij hun die, zij zamelen op,opent Gij uw hand, zij worden met goed verzadigd; \v 29 verbergt Gij uw aangezicht, zij worden verdelgd,neemt Gij hun adem weg, zij stervenen keren weder tot hun stof; \v 30 zendt Gij uw Geest uit, zij worden geschapen,en Gij vernieuwt het gelaat van de aardbodem. \v 31 De heerlijkheid des Heren zij tot in eeuwigheid,de Here verheuge Zich over zijn werken. \v 32 Ziet Hij de aarde aan, dan beeft zij,raakt Hij de bergen aan, dan roken zij. \v 33 Ik zal de Here zingen, zolang ik leef,ik zal mijn God psalmzingen, zolang ik ben; \v 34 moge mijn overdenking Hem behagen.Ik zal mij in de Here verheugen. \v 35 De zondaren zullen van de aarde vergaan,en de goddelozen zullen niet meer zijn.Loof de Here, mijn ziel. Halleluja. \c 105 \s1 Lofpsalm op Gods heilsdaden \p \v 1 Looft de Here, roept zijn naam aan,maakt onder de volken zijn daden bekend; \v 2 zingt Hem, psalmzingt Hem,gewaagt van al zijn wonderen. \v 3 Beroemt u in zijn heilige naam;het hart van wie de Here zoeken, verheuge zich. \v 4 Vraagt naar de Here en zijn sterkte,zoekt zijn aangezicht bestendig. \v 5 Gedenkt aan de wonderen, die Hij heeft gedaan,zijn tekenen en de oordelen van zijn mond, \v 6 gij nakroost van Abraham, zijn knecht,gij kinderen van Jakob, zijn uitverkorenen. \v 7 Hij, de Here, is onze God,zijn oordelen gaan over de ganse aarde; \v 8 Hij gedenkt voor eeuwig aan zijn verbond,– het woord, dat Hij gebood aan duizend geslachten – \v 9 dat Hij met Abraham sloot,en aan zijn eed aan Isaak; \v 10 ook stelde Hij het voor Jakob tot een inzetting,voor Israël tot een eeuwig verbond, \v 11 toen Hij zeide: U zal Ik het land Kanaän gevenals het u toegemeten erfdeel. \v 12 Toen zij weinige mensen in getal waren,een kleine schare en vreemdelingen daarin, \v 13 en van volk tot volk trokken,van het ene koninkrijk tot de andere natie, \v 14 gedoogde Hij niet, dat enig mens hen verdrukte,en bestrafte Hij koningen om hunnentwil: \v 15 Raakt mijn gezalfden niet aan,en doet mijn profeten geen kwaad. \v 16 Toen Hij hongersnood opriep over het landen alle staf des broods verbrak, \v 17 zond Hij een man voor hen uit:Jozef werd als slaaf verkocht; \v 18 men knelde zijn voeten in boeien,hij kwam in de ijzers \v 19 tot de tijd, dat zijn woord uitkwam,de uitspraak des Heren hem in het gelijk stelde. \v 20 De koning zond heen en liet hem los,de heerser der volken maakte hem vrij; \v 21 hij stelde hem tot heer over zijn huis,tot heerser over al zijn bezit, \v 22 om zijn vorsten te binden naar zijn goeddunken,en zijn oudsten leerde hij wijsheid. \v 23 Toen Israël naar Egypte gekomen was,en Jakob als vreemdeling vertoefde in het land van Cham, \v 24 maakte Hij zijn volk zeer vruchtbaaren machtiger dan zijn tegenstanders. \v 25 Hij veranderde hun harten, zodat zij zijn volk haattenen listig handelden tegen zijn knechten. \v 26 Hij zond Mozes, zijn knecht,en Aäron, die Hij Zich verkoren had. \v 27 Zij deden onder hen zijn aangekondigde tekenenen wonderen in het land van Cham. \v 28 Hij zond duisternis, maakte het duister;en zij waren tegen zijn woorden niet weerspannig. \v 29 Hij veranderde hun wateren in bloeden deed hun vissen sterven; \v 30 hun land wemelde van kikvorsen,zelfs in de kamers van hun koningen. \v 31 Hij sprak, en er kwamen steekvliegen,muggen over hun ganse gebied. \v 32 Hij maakte hun regens tot hagel,gaf laaiend vuur over hun land; \v 33 Hij sloeg hun wijnstok en hun vijgeboomen verbrak het geboomte in hun gebied. \v 34 Hij sprak, en er kwamen sprinkhanen,verslinders zonder tal; \v 35 zij aten al het groene kruid in hun landen aten de vrucht van hun akker. \v 36 Hij sloeg alle eerstgeborenen in hun land,de eerstelingen van hun ganse kracht. \v 37 Hij voerde hen uit met zilver en goud,en er was in hun stammen niemand die struikelde. \v 38 Egypte verheugde zich, toen zij uittrokken,want vrees voor hen was op hen gevallen. \v 39 Hij breidde een wolk uit tot bedekking,en vuur om de nacht te verlichten. \v 40 Zij vroegen, en Hij deed kwakkelen komen,met brood uit de hemel verzadigde Hij hen. \v 41 Hij opende de rots, en wateren vloeiden,zij stroomden door de dorre streken als een rivier; \v 42 want Hij gedacht aan zijn heilig woord,aan Abraham, zijn knecht. \v 43 Hij voerde zijn volk uit met blijdschap,zijn uitverkorenen met gejubel. \v 44 Hij gaf hun de landen der volken,zodat zij de arbeid der natiën beërfden, \v 45 opdat zij zijn inzettingen zouden onderhouden,en zijn wetten bewaren. Halleluja. \c 106 \s1 Gods heilsdaden en Israëls ondank \p \v 1 Halleluja. Looft de Here, want Hij is goed,want zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid. \v 2 Wie kan de machtige daden des Heren uitspreken,al zijn lof doen horen? \v 3 Welzalig zij, die het recht onderhouden,die te allen tijde gerechtigheid doen. \v 4 Gedenk mijner, o Here, naar het welbehagen in uw volk,bezoek mij met uw heil, \v 5 opdat ik het goede voor uw uitverkorenen moge zien,mij verheugen met de vreugde van uw volk,mij beroemen met uw erfdeel. \v 6 Wij hebben gezondigd, evenzeer als onze vaderen,verkeerd gedaan, goddeloos gehandeld. \v 7 Onze vaderen in Egypte sloegen geen acht op uw wonderen,zij gedachten niet aan uw talrijke gunstbewijzen,doch waren weerspannig bij de zee, bij de Schelfzee. \v 8 Maar Hij verloste hen om zijns naams wil,om zijn kracht bekend te maken. \v 9 Hij dreigde de Schelfzee, en zij verdroogde,Hij deed hen gaan door de waterdieptenals door een woestijn. \v 10 Hij verloste hen uit de macht van de hater,en bevrijdde hen uit de macht van de vijand; \v 11 want de wateren bedekten hun tegenstanders,niet één van hen bleef over. \v 12 Toen geloofden zij zijn woorden,zij zongen zijn lof. \v 13 Doch spoedig vergaten zij zijn dadenen wachtten niet op zijn raad; \v 14 zij werden met lust bevangen in de woestijnen verzochten God in de wildernis. \v 15 Hij gaf hun wat zij begeerden,maar henzelf deed Hij wegteren. \v 16 Zij waren afgunstig op Mozes in de legerplaats,op Aäron, de heilige des Heren. \v 17 De aarde opende zich en verslond Datan,zij bedekte de bende van Abiram. \v 18 Een vuur ontbrandde onder hun bende,een vlam verteerde de goddelozen. \v 19 Zij maakten een kalf bij Horeben bogen zich neer voor een gegoten beeld; \v 20 zij verruilden hun Eertegen het beeld van een rund dat gras eet. \v 21 Zij vergaten God, hun Verlosser,die grote dingen in Egypte gedaan had, \v 22 wonderen in het land van Cham,geduchte daden bij de Schelfzee. \v 23 Toen zeide Hij, dat Hij hen zou verdelgen –indien Mozes, zijn uitverkorene,niet vóór Hem in de bres had gestaanom zijn grimmigheid af te wenden,zodat Hij hen niet verdierf. \v 24 Zij versmaadden het kostelijke land,zij geloofden zijn woord niet; \v 25 zij morden in hun tenten,zij luisterden niet naar de stem des Heren. \v 26 Toen zwoer Hij hun met opgeheven hand,dat Hij hen zou neervellen in de woestijn, \v 27 ook hun nakroost zou neervellen onder de volken,en hen verstrooien over de landen. \v 28 Toen zij zich aan Baäl-Peor koppelden,en dodenoffers aten, \v 29 en Hem tergden door hun daden,brak een plaag onder hen uit. \v 30 Maar Pinechas trad op en hield gericht;toen werd de plaag afgewend. \v 31 Dat werd hem tot gerechtigheid gerekend,van geslacht tot geslacht, voor altoos. \v 32 Zij vertoornden Hem bij de wateren van Meriba;het verging Mozes kwalijk om hunnentwil, \v 33 want zij waren tegen zijn Geest weerspannig,en hij sprak onbezonnen met zijn lippen. \v 34 Zij verdelgden de volken niet,van welke de Here tot hen gesproken had; \v 35 maar zij lieten zich in met de heidenenen leerden hun werken, \v 36 zij dienden hun afgoden,die hun tot een valstrik werden, \v 37 zij offerden hun zonenen hun dochters aan de boze geesten; \v 38 ook vergoten zij onschuldig bloed,het bloed van hun zonen en dochters,die zij offerden aan de afgoden van Kanaän,zodat het land door bloedschuld werd ontwijd. \v 39 Zij verontreinigden zich door hun werken,pleegden overspel door hun daden. \v 40 Toen ontbrandde de toorn des Heren tegen zijn volk,en Hij gruwde van zijn erfdeel; \v 41 Hij gaf hen in de macht der volken,zodat hun haters over hen heersten; \v 42 hun vijanden verdrukten hen,zodat zij zich kromden onder hun macht. \v 43 Vele malen redde Hij hen,maar zij waren weerspannig in hun voornemen,zodat zij wegzonken in hun ongerechtigheid. \v 44 Maar, als Hij hun benauwdheid zag,wanneer Hij hun gejammer hoorde, \v 45 dan gedacht Hij te hunnen gunste aan zijn verbond,en had deernis naar zijn grote goedertierenheid. \v 46 Dan deed Hij hen barmhartigheid vindenbij allen die hen als gevangenen hadden weggevoerd. \v 47 Verlos ons, Here, onze God,verzamel ons weder uit de volken,opdat wij uw heilige naam loven,ons beroemen in uw lof. \v 48 Geloofd zij de Here, de God Israëls,van eeuwigheid en tot eeuwigheid,en al het volk zegge: Amen. Halleluja! \c 107 \s1 HET VIJFDE BOEK: PSALM 107-150 \s1 God redt uit alle nood \p \v 1 Looft de Here, want Hij is goed,want zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid. \v 2 Dat de verlosten des Heren zo spreken,die Hij uit de macht van de tegenstander heeft verlost \v 3 en uit de landen heeft verzameld,van het oosten en van het westen,van het noorden en van de zee. \v 4 Er waren er, die dwaalden in de woestijn, op een eenzame weg,een stad ter woning vonden zij niet; \v 5 hongerig waren zij, ja dorstig,hun ziel versmachtte in hen. \v 6 Toen riepen zij tot de Here in hun benauwdheid,en Hij redde hen uit hun angsten; \v 7 Hij deed hen treden op een effen wegom te gaan naar een stad ter woning. \v 8 Dat zij de Here loven om zijn goedertierenheiden om zijn wonderen aan de mensenkinderen, \v 9 omdat Hij de dorstende ziel heeft gelaafden de hongerende ziel met het goede vervuld. \v 10 Er waren er, die in donkerheid en diepe duisternis zaten,gebonden in ellende en ijzer. \v 11 Omdat zij de woorden Gods hadden weerstreefden de raad des Allerhoogsten versmaad, \v 12 had Hij hun hart door moeite vernederd;zij struikelden, en er was geen helper. \v 13 Toen riepen zij tot de Here in hun benauwdheid,en Hij verloste hen uit hun angsten; \v 14 Hij voerde hen uit donkerheid en diepe duisternisen verscheurde hun banden. \v 15 Dat zij de Here loven om zijn goedertierenheiden om zijn wonderen aan de mensenkinderen, \v 16 omdat Hij koperen deuren heeft verbrokenen ijzeren grendels verbrijzeld. \v 17 Er waren dwazen, die wegens hun zondige wandelen wegens hun ongerechtigheden gepijnigd werden; \v 18 hun ziel gruwde van elke spijze,zij waren de poorten des doods nabij. \v 19 Toen riepen zij tot de Here in hun benauwdheid,en Hij verloste hen uit hun angsten; \v 20 Hij zond zijn woord, Hij genas henen deed hen aan de groeve ontkomen. \v 21 Dat zij de Here loven om zijn goedertierenheiden om zijn wonderen aan de mensenkinderen; \v 22 dat zij lofoffers offerenen zijn werken met gejubel vertellen. \v 23 Er waren er, die met schepen de zee bevoeren,die handel dreven op de grote wateren. \v 24 Zij zagen de werken des Herenen zijn wonderen in de diepte. \v 25 Hij sprak en deed een stormwind opsteken,die haar golven omhoog hief; \v 26 zij rezen ten hemel, zonken neer in de waterdiepten,hun ziel verging van ellende; \v 27 zij tuimelden en wankelden als een beschonkene,al hun wijsheid werd verslonden. \v 28 Toen riepen zij tot de Here in hun benauwdheid,en Hij voerde hen uit hun angsten; \v 29 Hij maakte de storm tot een zacht suizen,zodat de golven stil werden. \v 30 Zij verheugden zich, omdat die tot rust kwamen,en Hij leidde hen naar de haven van hun begeerte. \v 31 Dat zij de Here loven om zijn goedertierenheiden om zijn wonderen aan de mensenkinderen; \v 32 dat zij Hem verhogen in de gemeente des volks,en Hem loven in de raad der oudsten. \v 33 Hij maakt stromen tot een woestijnen waterbronnen tot een dorstig land; \v 34 vruchtbaar land tot zoute grondwegens de boosheid van wie daar wonen; \v 35 Hij maakt de woestijn tot een waterpoelen dorstige grond tot waterbronnen. \v 36 Hongerigen doet Hij daar wonen,zij stichten er een stad ter woning, \v 37 zij bezaaien akkers en planten wijngaarden,die vrucht als opbrengst opleveren. \v 38 Hij zegent hen, zodat zij zeer talrijk worden,en hun vee laat Hij niet verminderen. \v 39 Dan verminderen zij en zinken wegdoor de druk van rampspoed en kommer. \v 40 Over de edelen giet Hij schande uit,Hij doet hen ronddolen in ongebaande wildernis. \v 41 Maar de arme beschermt Hij tegen verdrukkingen maakt geslachten talrijk als een kudde. \v 42 De oprechten zien het en verheugen zich,alle onrecht sluit de mond. \v 43 Wie is wijs? Hij lette op deze dingen,laat men acht slaan op de gunstbewijzen des Heren. \c 108 \s1 Dankzegging en gebed \d Een lied. Een psalm van David. \p \v 1 Mijn hart is gerust, o God,ik wil zingen, psalmzingen, ja van harte. \v 2 Waak op, harp en citer,ik wil het morgenrood wekken. \v 3 Ik zal U loven, o Here, onder de volken,U psalmzingen onder de natiën, \v 4 want hoger dan de hemel is uw goedertierenheid,tot aan de wolken reikt uw trouw. \v 5 Verhef U boven de hemelen, o God,uw heerlijkheid zij over de ganse aarde. \v 6 Opdat uw geliefden ten strijde toegerust zijn,geef overwinning door uw rechterhand en antwoord mij. \v 7 God heeft gesproken in zijn heiligdom.Ik wil juichen, ik wil Sichem verdelen,het dal van Sukkot uitmeten. \v 8 Mij behoort Gilead, mij behoort Manasse,Efraïm is de schutse van mijn hoofd,Juda is mijn heersersstaf; \v 9 Moab is mijn wasbekken,op Edom werp ik mijn schoen,over Filistea zal ik juichen. \v 10 Wie zal mij naar de versterkte veste brengen,wie zal mij naar Edom geleiden? \v 11 Zijt Gij het niet, o God, die ons verstoten hadt,zult Gij, o God, niet uittrekken met onze heerscharen? \v 12 Bied ons hulp tegen de tegenstander,want mensenhulp is ijdel. \v 13 Met God zullen wij kloeke daden doen,want Hij zelf zal onze tegenstanders vertreden. \c 109 \s1 Gebed van een vervolgde \p \v 1 Voor de koorleider. Van David. Een psalm.O God, die ik loof, zwijg niet, \p \v 2 want een goddeloze en bedrieglijke mondhebben zij tegen mij opengedaan;zij spreken tegen mij met een leugentong, \v 3 met woorden van haat omringen zij mijen zij bestrijden mij zonder oorzaak; \v 4 tot loon voor mijn liefde weerstaan zij mij,maar ik ben een en al gebed; \v 5 zij laden kwaad op mij in plaats van goed,en haat tot loon voor mijn liefde. \v 6 Stel een goddeloze als rechter over hem,een aanklager sta aan zijn rechterhand; \v 7 voor het gericht gedaagd, ga hij als schuldige uit,zijn gebed worde tot zonde; \v 8 mogen zijn dagen weinige zijn,moge een ander zijn ambt nemen; \v 9 mogen zijn kinderen wezen worden,zijn vrouw weduwe; \v 10 mogen zijn kinderen overal ronddolen en bedelen,en opgejaagd worden uit hun puinhopen. \v 11 De schuldeiser aze op zijn ganse bezit,vreemden mogen plunderen wat hij met moeite verwierf; \v 12 hij hebbe niemand, die hem liefde blijft bewijzen,niemand ontferme zich over zijn wezen; \v 13 zijn nakroost zij ter uitroeiing,in het volgend geslacht worde hun naam uitgewist. \v 14 De ongerechtigheid van zijn vaderenblijve bij de Here in gedachtenis,en de zonde van zijn moeder worde niet uitgewist; \v 15 dat deze bestendig vóór de Here zijn,opdat Hij hun gedachtenis van de aarde verdelge; \v 16 omdat hij er niet aan dacht liefde te bewijzen,maar de ellendige, de arme en de versaagde van hartten dode toe vervolgde. \v 17 De vloek had hij lief – die kome over hem;de zegen wilde hij niet – die blijve verre van hem; \v 18 hij bekleedde zich met vloek als met zijn gewaad –die kome als water in zijn binnenste,als olie in zijn gebeente; \v 19 die zij hem als een kleed waarin hij zich hult,als een gordel die hij bestendig draagt. \v 20 Dit zij van de Here het loon van mijn belagers,en van hen die kwaad tegen mij spreken. \v 21 Maar Gij, Here Here, handel met mij om uws naams wil,red mij, want rijk is uw goedertierenheid; \v 22 want ik ben ellendig en arm,mijn hart is doorwond in mijn binnenste; \v 23 als een schaduw die zich verlengt, ga ik heen,als een sprinkhaan word ik afgeschud; \v 24 mijn knieën knikken van het vasten,mijn vlees is vermagerd, zonder vet; \v 25 daarom ben ik hun tot een smaad geworden;als zij mij zien, schudden zij het hoofd. \v 26 Help mij, Here, mijn God,verlos mij naar uw goedertierenheid, \v 27 opdat zij erkennen, dat dit uw hand is,dat Gij, o Here, het gedaan hebt. \v 28 Al vloeken zij – wil Gij zegenen;al verheffen zij zich – laat hen te schande worden,maar uw knecht moge zich verheugen. \v 29 Dat mijn belagers met smaad bekleed worden,en zich in hun schande hullen als in een mantel. \v 30 Ik zal de Here met luider stem loven,ik zal Hem lofzingen te midden van velen; \v 31 want Hij staat aan de rechterhand van de arme,om hem te verlossen van wie hem veroordelen. \c 110 \s1 De priesterkoning des Heren \p \v 1 Van David. Een psalm.Aldus luidt het woord des Heren tot mijn Here:Zet u aan mijn rechterhand,totdat Ik uw vijanden gelegd hebals een voetbank voor uw voeten. \p \v 2 De Here strekt van Sion uw machtige scepter uit:heers te midden van uw vijanden. \v 3 Uw volk is een en al gewilligheidten dage van uw heerban;in heilige feestdos rijst uit de schoot van de dageraadde dauw uwer jonge mannen voor u op. \v 4 De Here heeft gezworen en het berouwt Hem niet:Gij zijt priester voor eeuwig,naar de wijze van Melchisedek. \v 5 De Here is aan uw rechterhand.Hij verplettert koningen ten dage van zijn toorn; \v 6 Hij houdt gericht onder de heidenen, hoopt lijken op,verplettert hoofden op het wijde veld. \v 7 Hij drinkt onderweg uit de beek;daarom heft hij het hoofd op. \c 111 \s1 De weldaden des Heren \p \v 1 Halleluja. Ik zal de Here van ganser harte loven,in de kring der oprechten en in de vergadering. \v 2 Groot zijn de werken des Heren,na te speuren door allen die er behagen in hebben. \v 3 Majesteit en luister is zijn doen,en zijn gerechtigheid houdt eeuwig stand. \v 4 Hij heeft voor zijn wonderen een gedachtenis gesticht;genadig en barmhartig is de Here. \v 5 Hij gaf spijze aan wie Hem vrezen,en gedenkt voor eeuwig zijn verbond. \v 6 Hij deed zijn volk de kracht van zijn werken kennendoor hun de erve der heidenen te geven. \v 7 De werken zijner handen zijn waarheid en recht,betrouwbaar zijn al zijn bevelen, \v 8 vastgesteld voor immer en altoos,volbracht in waarheid en oprechtheid. \v 9 Hij heeft aan zijn volk verlossing gezonden,Hij heeft zijn verbond voor eeuwig verordend;heilig en geducht is zijn naam. \v 10 De vreze des Heren is het begin der wijsheid,een goed inzicht hebben allen die ze betrachten.Zijn lof houdt eeuwig stand. \c 112 \s1 De zegen voor de rechtvaardige \p \v 1 Halleluja. Welzalig de man, die de Here vreest,die van harte lust heeft in zijn geboden. \v 2 Zijn nakroost zal machtig zijn op aarde,het geslacht der oprechten zal gezegend worden; \v 3 overvloed en rijkdom zijn in zijn huis,zijn gerechtigheid houdt voor immer stand. \v 4 Voor de oprechten gaat het Licht in de duisternis op,genadig en barmhartig en rechtvaardig. \v 5 Voorspoedig is de man die zich ontfermt en uitleent,die zijn zaken recht behartigt; \v 6 want hij zal nimmer wankelen,tot eeuwige gedachtenis zal de rechtvaardige zijn. \v 7 Voor een kwaad gerucht zal hij niet vrezen,zijn hart is gerust, vol vertrouwen op de Here; \v 8 zijn hart is standvastig, hij vreest niet,terwijl hij met vreugde op zijn vijanden ziet. \v 9 Hij deelt uit, hij geeft aan de armen,zijn gerechtigheid houdt voor immer stand,zijn hoorn verheft zich in ere. \v 10 De goddeloze ziet het en ergert zich,hij knarst met de tanden en wordt verteerd;de begeerte der goddelozen gaat teniet. \c 113 \s1 De Here verheft de nederige \p \v 1 Halleluja. Looft, gij knechten des Heren,looft de naam des Heren. \v 2 De naam des Heren zij geprezenvan nu aan tot in eeuwigheid. \v 3 Vanwaar de zon opgaat tot waar zij ondergaat,zij de naam des Heren geloofd. \v 4 Verheven boven alle volken is de Here,boven de hemelen is zijn heerlijkheid. \v 5 Wie is als de Here, onze God,die zeer hoog woont, \v 6 die zeer laag neerziet,in de hemel en op de aarde? \v 7 Die de geringe opricht uit het stof,de arme omhoog heft uit het slijk, \v 8 om hem te doen zitten bij de edelen,bij de edelen van zijn volk; \v 9 die de onvruchtbare huisvrouw doet wonenals een blijde moeder van kinderen. Halleluja. \c 114 \s1 De wonderbare uittocht uit Egypte \p \v 1 Toen Israël uit Egypte toog,Jakobs huis uit een volk van vreemde taal, \v 2 werd Juda tot zijn heiligdom,Israël zijn rijksgebied. \v 3 De zee zag het en vluchtte,de Jordaan wendde zich achterwaarts; \v 4 de bergen sprongen als rammen,de heuvelen als lammeren. \v 5 Wat was er, o zee, dat gij vluchttet?gij Jordaan, dat gij u achterwaarts wenddet? \v 6 gij bergen, dat gij als rammen opsprongt,gij heuvelen, als lammeren? \v 7 Gij aarde, beef voor het aangezicht des Heren,voor het aangezicht van de God Jakobs, \v 8 die de rots veranderde in een waterplas,de keisteen in een waterbron. \c 115 \s1 De ware God alleen de eer \p \v 1 Niet ons, o Here, niet ons,maar uw naam geef eer,om uw goedertierenheid, om uw trouw. \v 2 Waarom zouden de heidenen zeggen:Waar is toch hun God? \v 3 Onze God is in de hemel,Hij doet al wat Hem behaagt. \v 4 Hun afgoden zijn zilver en goud,het werk van mensenhanden; \v 5 zij hebben een mond, maar spreken niet,zij hebben ogen, maar zien niet, \v 6 zij hebben oren, maar horen niet,zij hebben een neus, maar ruiken niet, \v 7 hun handen – maar zij tasten niet,hun voeten – maar zij gaan niet,zij geven geen geluid met hun keel. \v 8 Wie hen maakten, zullen worden als zij,ieder die op hen vertrouwt. \v 9 Israël, vertrouw op de Here,Hij is hun hulp en hun schild; \v 10 gij huis van Aäron, vertrouwt op de Here,Hij is hun hulp en hun schild; \v 11 gij, die de Here vreest, vertrouwt op de Here,Hij is hun hulp en hun schild. \v 12 De Here heeft onzer gedacht; Hij zal zegenen,Hij zal zegenen het huis Israëls,Hij zal zegenen het huis van Aäron; \v 13 Hij zal zegenen wie de Here vrezen,kleinen zowel als groten. \v 14 De Here moge u vermeerderen,u en uw kinderen. \v 15 Gezegend zijt gij door de Here,die hemel en aarde gemaakt heeft. \v 16 De hemel is de hemel van de Here,maar de aarde heeft Hij de mensenkinderen gegeven. \v 17 Niet de doden zullen de Here loven,niemand van wie in de stilte zijn neergedaald, \v 18 maar wij, wij zullen de Here prijzenvan nu aan tot in eeuwigheid. Halleluja. \c 116 \s1 Gered uit doodsgevaar \p \v 1 Ik heb de Here lief,want Hij hoort mijn stem, mijn smekingen. \v 2 Want Hij heeft zijn oor tot mij geneigd,daarom zal ik mijn leven lang (tot Hem) roepen. \v 3 Banden van de dood hadden mij omvangen,angsten van het dodenrijk hadden mij aangegrepen,ik ondervond benauwdheid en smart. \v 4 Maar ik riep de naam des Heren aan:Ach Here, red mijn leven. \v 5 Genadig is de Here en rechtvaardig,onze God is een ontfermer. \v 6 De Here bewaart de eenvoudigen;ik was verzwakt, maar Hij heeft mij verlost. \v 7 Keer weder, mijn ziel, tot uw rust,omdat de Here u heeft welgedaan. \v 8 Want Gij hebt mijn leven van de dood gered,mijn oog van tranen, mijn voet van aanstoot. \v 9 Ik zal wandelen voor het aangezicht des Herenin de landen der levenden. \v 10 Ik heb geloofd, zelfs toen ik sprak:Ik ben zeer verdrukt; \v 11 toen ik in mijn angst zeide:Alle mensen zijn leugenachtig. \v 12 Hoe zal ik de Here vergeldenal zijn weldaden jegens mij? \v 13 De beker der verlossing zal ik opheffen,ik zal de naam des Heren aanroepen. \v 14 Mijn geloften zal ik de Here betalen,in de tegenwoordigheid van al zijn volk. \v 15 Kostbaar is in de ogen des Herende dood van zijn gunstgenoten. \v 16 Ach Here, waarlijk, ik ben uw knecht,ik ben uw knecht, de zoon van uw dienstmaagd:Gij hebt mijn banden losgemaakt. \v 17 Ik zal U lofoffer brengenen de naam des Heren aanroepen. \v 18 Mijn geloften zal ik de Here betalenin de tegenwoordigheid van al zijn volk, \v 19 in de voorhoven van het huis des Herenin uw midden, o Jeruzalem. Halleluja. \c 117 \s1 Looft de Here, alle volken \p \v 1 Looft de Here, alle gij volken,prijst Hem, alle gij natiën; \v 2 want zijn goedertierenheid is machtig over ons,en des Heren trouw is tot in eeuwigheid. Halleluja. \c 118 \s1 Feestzang na verlossing \p \v 1 Looft de Here, want Hij is goed,ja, zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid. \v 2 Laat Israël nu zeggen:Zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid. \v 3 Laat het huis van Aäron nu zeggen:Zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid. \v 4 Laat wie de Here vrezen, nu zeggen:Zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid. \v 5 Uit de benauwdheid heb ik tot de Here geroepen,de Here heeft mij geantwoorden mij in de ruimte gesteld. \v 6 De Here is met mij, ik zal niet vrezen;wat zou een mens mij doen? \v 7 De Here is met mij, onder mijn helpers,daarom zal ik op mijn haters neerzien. \v 8 Het is beter bij de Here te schuilendan op mensen te vertrouwen; \v 9 het is beter bij de Here te schuilendan op edelen te vertrouwen. \v 10 Alle volken omringden mij –in de naam des Heren heb ik ze neergehouwen; \v 11 zij omringden mij, ja, zij omsingelden mij –in de naam des Heren heb ik ze neergehouwen; \v 12 zij omringden mij als bijen,zij werden als een doornenvuur uitgeblust –in de naam des Heren heb ik ze neergehouwen. \v 13 Gij hadt mij wel duchtig gestoten, tot vallens toe,maar de Here heeft mij geholpen. \v 14 De Here is mijn sterkte en mijn psalm,Hij is mij tot heil geweest. \v 15 Hoort! jubellied en zegezangin de tenten der rechtvaardigen:De rechterhand des Heren doet krachtige daden, \v 16 de rechterhand des Heren verhoogt,de rechterhand des Heren doet krachtige daden! \v 17 Ik zal niet sterven, maar levenen ik zal de daden des Heren vertellen. \v 18 De Here heeft mij zwaar gekastijd,maar aan de dood heeft Hij mij niet overgegeven. \v 19 Ontsluit mij de poorten der gerechtigheid,ik zal daardoor binnengaan, ik zal de Here loven. \v 20 Dit is de poort des Heren,de rechtvaardigen gaan daardoor binnen. \v 21 Ik loof U, omdat Gij mij geantwoord hebten mij tot heil geweest zijt. \v 22 De steen die de bouwlieden versmaad hebben,is tot een hoeksteen geworden; \v 23 van de Here is dit geschied,het is wonderlijk in onze ogen. \v 24 Dit is de dag die de Here gemaakt heeft;laten wij juichen en ons daarover verheugen. \v 25 Och Here, geef toch heil,och Here, geef toch voorspoed! \v 26 Gezegend hij, die komt in de naam des Heren;wij zegenen u uit het huis des Heren. \v 27 De Here is God, Hij heeft het voor ons doen lichten.Bindt de feestoffers met touwen vastbij de hoornen van het altaar. \v 28 Gij zijt mijn God, U zal ik loven,o mijn God, U zal ik verhogen. \v 29 Looft de Here, want Hij is goed,ja, zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid. \c 119 \s1 De heerlijkheid der wet \p \v 1 Welzalig zij, die onberispelijk van wandel zijn,die in de wet des Heren gaan. \v 2 Welzalig zij, die zijn getuigenissen bewaren,die Hem van ganser harte zoeken; \v 3 die ook geen onrecht plegen,(maar) wandelen in zijn wegen. \v 4 Gij hebt uw bevelen geboden,opdat men die ijverig onderhoude. \v 5 Och, dat mijn wegen vast warenom uw inzettingen te onderhouden. \v 6 Dan zou ik niet beschaamd staan,als ik op al uw geboden zie. \v 7 Ik zal U loven in oprechtheid des harten,wanneer ik uw rechtvaardige verordeningen leer. \v 8 Uw inzettingen zal ik onderhouden;verlaat mij niet geheel en al. \v 9 Waarmede zal de jongeling zijn pad rein bewaren?Als hij dat houdt naar uw woord. \v 10 Ik zoek U met mijn ganse hart,laat mij niet van uw geboden afdwalen. \v 11 Ik berg uw woord in mijn hart,opdat ik tegen U niet zondige. \v 12 Geprezen zijt Gij, Here;leer mij uw inzettingen. \v 13 Met mijn lippen verkondig ikalle verordeningen van uw mond. \v 14 In de weg uwer getuigenissen verblijd ik mijals over allerlei rijkdom. \v 15 Uw bevelen zal ik overdenkenen op uw paden zal ik letten. \v 16 In uw inzettingen zal ik mij verlustigen,uw woord zal ik niet vergeten. \v 17 Doe wel aan uw knecht, dan zal ik levenen uw woord onderhouden. \v 18 Ontdek mijn ogen, opdat ik aanschouwede wonderen uit uw wet. \v 19 Ik ben een vreemdeling op aarde,verberg uw geboden niet voor mij. \v 20 Mijn ziel wordt verteerd van verlangennaar uw verordeningen te allen tijde. \v 21 Gij bedreigt de vervloekte overmoedigen,die van uw geboden afdwalen. \v 22 Wentel smaad en verachting van mij af,want ik bewaar uw getuigenissen. \v 23 Al zetten vorsten zich neder, al beraadslagen zij tegen mij,uw knecht overdenkt uw inzettingen. \v 24 Ja, uw getuigenissen zijn mijn verlustiging,zij zijn mijn raadslieden. \v 25 Mijn ziel kleeft aan het stof,maak mij levend naar uw woord. \v 26 Mijn wegen heb ik verhaald en Gij hebt mij geantwoord,leer mij uw inzettingen. \v 27 Doe mij de weg uwer bevelen verstaan,opdat ik uw wonderen overdenke. \v 28 Mijn ziel schreit van kommer,richt mij op naar uw woord. \v 29 Doe de weg der leugen van mij wijkenen schenk mij genadig uw wet. \v 30 Ik verkies de weg der waarheid,Ik stel uw verordeningen voor mij. \v 31 Ik klem mij vast aan uw getuigenissen,o Here, maak mij niet beschaamd. \v 32 Ik zal de weg uwer geboden lopen,want Gij verruimt mij het hart. \v 33 Onderwijs mij, Here, de weg uwer inzettingen,dan zal ik die bewaren ten einde toe. \v 34 Geef mij verstand, dan zal ik uw wet bewaren,en haar van ganser harte onderhouden. \v 35 Doe mij het pad uwer geboden betreden,want daarin heb ik lust. \v 36 Neig mijn hart tot uw getuigenissenen niet tot winstbejag. \v 37 Wend mijn ogen af, zodat zij geen ijdele dingen zien,maak mij levend door uw wegen. \v 38 Bevestig uw belofte aan uw knecht,die uw vreze toegedaan is. \v 39 Wend mijn smaadheid af, die ik vrees,want uw verordeningen zijn goed. \v 40 Zie, naar uw bevelen verlang ik,maak mij levend door uw gerechtigheid. \v 41 Dat uw goedertierenheid over mij kome, o Here,uw heil naar uw belofte; \v 42 opdat ik mijn smader iets hebbe te antwoorden,want ik vertrouw op uw woord. \v 43 Neem het woord der waarheid niet geheel van mijn mond,want uw verordeningen verbeid ik, \v 44 opdat ik uw wet bestendig onderhoude,voor altoos en immer. \v 45 Dan zal ik wandelen op ruime baan,want ik zoek uw bevelen. \v 46 Ook zal ik voor koningen over uw getuigenissen sprekenzonder mij te schamen. \v 47 Ik toch verlustig mij in uw geboden,die ik liefheb; \v 48 daarom hef ik mijn handen op naar uw geboden die ik liefheb,en overdenk ik uw inzettingen. \v 49 Gedenk het woord tot uw knecht,omdat Gij mij hoop hebt gegeven; \v 50 dit is mijn troost in mijn ellende,dat uw belofte mij levend maakt. \v 51 Hoezeer overmoedigen mij bespotten,van uw wet wijk ik niet. \v 52 Als ik denk aan uw verordeningen van ouds,o Here, dan ben ik getroost. \v 53 Verontwaardiging greep mij aan vanwege de goddelozen,die uw wet verlaten. \v 54 Uw inzettingen zijn mij tot snarenspelin het huis van mijn vreemdelingschap. \v 55 Des nachts gedenk ik uw naam, o Here,en onderhoud ik uw wet. \v 56 Dit is mij ten deel geworden,omdat ik uw bevelen bewaar. \v 57 De Here is mijn deel, ik heb beloofduw woorden te onderhouden. \v 58 Van ganser harte zoek ik uw gunst,wees mij genadig naar uw belofte. \v 59 Ik overdenk mijn wegen,ik wend mijn voeten naar uw getuigenissen. \v 60 Ik haast mij en aarzel nietom uw geboden te onderhouden. \v 61 Hoewel strikken der goddelozen mij omgeven,ik vergeet uw wet niet. \v 62 Te middernacht sta ik op om U te lovenwegens uw rechtvaardige verordeningen. \v 63 Ik ben een metgezel van allen die U vrezen,en van hen die uw bevelen onderhouden. \v 64 De aarde is vervuld van uw goedertierenheid, o Here,leer mij uw inzettingen. \v 65 Gij hebt goedgedaan aan uw knecht,o Here, naar uw woord. \v 66 Leer mij goed onderscheiden en kennen,want ik stel vertrouwen in uw geboden. \v 67 Eer ik verdrukt werd, dwaalde ik,maar nu onderhoud ik uw woord. \v 68 Gij zijt goed en goeddoende,leer mij uw inzettingen. \v 69 Overmoedigen wrijven mij leugens aan,ik houd uw bevelen van ganser harte. \v 70 Ongevoelig als vet is hun hart,maar ik verlustig mij in uw wet. \v 71 Het is mij goed, dat ik verdrukt ben geweest,opdat ik uw inzettingen zou leren. \v 72 De wet van uw mond is mij beterdan duizenden stukken goud en zilver. \v 73 Uw handen hebben mij gemaakt en toebereid,geef mij verstand, opdat ik uw geboden lere. \v 74 Zij, die U vrezen, zien mij en verheugen zich,want ik hoop op uw woord. \v 75 Ik weet, o Here, dat uw oordelen gerechtigheid zijn,en dat Gij in trouw mij hebt verdrukt. \v 76 Laat uw goedertierenheid mij tot vertroosting zijnnaar uw belofte aan uw knecht. \v 77 Uw barmhartigheid kome over mij, opdat ik leve,want uw wet is mijn verlustiging. \v 78 Laten de overmoedigen beschaamd worden,omdat zij mij onverdiend verdrukten;ik overdenk uw bevelen. \v 79 Laten zich tot mij wenden wie U vrezen,en wie uw getuigenissen kennen. \v 80 Mijn hart zij onverdeeld in uw inzettingen,opdat ik niet beschaamd worde. \v 81 Mijn ziel smacht naar uw heil,op uw woord hoop ik; \v 82 mijn ogen smachten naar uw belofte:wanneer zult Gij mij vertroosten? \v 83 Hoewel ik ben geworden als een lederen zak in de rook,heb ik uw inzettingen niet vergeten. \v 84 Hoevele zullen de dagen van uw knecht zijn?Wanneer zult Gij aan mijn vervolgers gericht oefenen? \v 85 Overmoedigen hebben mij kuilen gegraven,zij, die niet leven naar uw wet. \v 86 Al uw geboden zijn trouw;onverdiend vervolgen zij mij, kom mij ter hulpe! \v 87 Bijna hebben zij mij op aarde verdelgd,maar ik heb uw bevelen niet verlaten. \v 88 Maak mij levend naar uw goedertierenheid,opdat ik de getuigenis van uw mond onderhoude. \v 89 Voor eeuwig, o Here,houdt uw woord stand in de hemelen. \v 90 Van geslacht tot geslacht is uw trouw,Gij hebt de aarde gegrond, zodat zij staat; \v 91 naar uw verordeningen staan zij heden ten dage,want zij alle zijn uw knechten. \v 92 Ware uw wet niet mijn verlustiging geweest,dan was ik vergaan in mijn ellende. \v 93 Nimmer zal ik uw bevelen vergeten,want door deze hebt Gij mij levend gemaakt. \v 94 Ik ben de uwe, verlos mij,want ik zoek uw bevelen. \v 95 Goddelozen loeren erop mij te verderven;ik geef acht op uw getuigenissen. \v 96 Aan alles, hoe volkomen ook, heb ik een einde gezien,maar uw gebod is onbegrensd. \v 97 Hoe lief heb ik uw wet!Zij is mijn overdenking de ganse dag. \v 98 Uw gebod maakt mij wijzer dan mijn vijanden,want het is altoos bij mij. \v 99 Ik ben verstandiger dan al mijn leermeesters,want uw getuigenissen zijn mij tot overdenking. \v 100 Ik heb meer inzicht dan de ouden,want ik bewaar uw bevelen. \v 101 Ik weerhoud mijn voeten van alle boze paden,opdat ik uw woord onderhoude. \v 102 Ik wijk niet af van uw verordeningen,want Gij onderwijst mij. \v 103 Hoe aangenaam zijn uw redenen voor mijn verhemelte,meer dan honig voor mijn mond. \v 104 Uit uw bevelen heb ik inzicht ontvangen;daarom haat ik elk leugenpad. \v 105 Uw woord is een lamp voor mijn voeten een licht op mijn pad. \v 106 Ik heb gezworen, en ik zal het gestand doen,dat ik uw rechtvaardige verordeningen zal onderhouden. \v 107 Ik ben al te zeer verdrukt,o Here, maak mij levend naar uw woord. \v 108 Heb welbehagen, Here, in de vrijwillige offers van mijn mond,en leer mij uw verordeningen. \v 109 Mijn leven is bestendig in gevaar,maar uw wet vergeet ik niet. \v 110 Goddelozen leggen mij een strik,maar van uw bevelen dwaal ik niet af. \v 111 Uw getuigenissen heb ik voor altoos ten erve ontvangen,want zij zijn de blijdschap mijns harten. \v 112 Ik neig mijn hart om uw inzettingen te doen,voor altoos, ten einde toe. \v 113 Ik haat weifelaars,maar uw wet heb ik lief. \v 114 Gij zijt mijn schuilplaats en mijn schild,ik hoop op uw woord. \v 115 Wijkt van mij, gij boosdoeners,opdat ik de geboden van mijn God beware. \v 116 Schraag mij naar uw belofte, opdat ik leve,laat mij met mijn hoop niet beschaamd uitkomen. \v 117 Ondersteun mij, opdat ik verlost worde,dan zal ik mij in uw inzettingen bestendig verlustigen. \v 118 Gij verwerpt allen die van uw inzettingen afdwalen,want hun bedrog is ijdel. \v 119 Alle goddelozen der aarde doet gij weg als schuim,daarom heb ik uw getuigenissen lief. \v 120 Mijn vlees beeft van schrik voor U,ik vrees voor uw oordelen. \v 121 Ik heb recht en gerechtigheid gedaan,geef mij niet over aan mijn verdrukkers. \v 122 Wees borg voor uw knecht ten goede,laten overmoedigen mij niet verdrukken. \v 123 Mijn ogen smachten naar uw heil,en naar het woord uwer gerechtigheid. \v 124 Doe met uw knecht naar uw goedertierenheid,en leer mij uw inzettingen. \v 125 Ik ben uw knecht, geef mij verstand,opdat ik uw getuigenissen kenne. \v 126 Het is tijd voor de Here om te handelen,zij hebben uw wet verbroken. \v 127 Daarom heb ik uw geboden lief,meer dan goud, ja dan fijn goud; \v 128 daarom houd ik al uw bevelen in alles voor recht,ik haat elk leugenpad. \v 129 Wonderbaar zijn uw getuigenissen,daarom bewaart ze mijn ziel. \v 130 Het openen van uw woorden verspreidt licht,het geeft de onverstandigen inzicht. \v 131 Ik doe mijn mond wijd open en hijg,want ik verlang naar uw geboden. \v 132 Wend U tot mij en wees mij genadig,zoals recht is voor wie uw naam liefhebben. \v 133 Bevestig mijn schreden naar uw toezegging,laat generlei onrecht over mij heersen. \v 134 Verlos mij van de verdrukking der mensen,dan zal ik uw bevelen onderhouden. \v 135 Doe uw aanschijn lichten over uw knecht,en leer mij uw inzettingen. \v 136 Mijn ogen vloeien als waterbeken,omdat men uw wet niet onderhoudt. \v 137 Gij zijt rechtvaardig, Here;uw verordeningen zijn waarachtig. \v 138 In gerechtigheid hebt Gij uw getuigenissen gebodenen in grote trouw. \v 139 Mijn ijver verteert mij,omdat mijn tegenstanders uw woorden vergeten. \v 140 Uw woord is geheel gelouterd,uw knecht heeft het lief. \v 141 Ik ben klein en veracht,uw bevelen vergeet ik niet. \v 142 Uw gerechtigheid is gerechtigheid voor eeuwig,en uw wet is waarheid. \v 143 Treffen mij nood en verdrukking,dan zijn uw geboden mijn verlustiging. \v 144 Uw getuigenissen zijn gerechtigheid voor eeuwig;geef mij verstand, opdat ik leve. \v 145 Ik roep van ganser harte; antwoord mij, Here;uw inzettingen zal ik bewaren. \v 146 Ik roep U aan; verlos mij,dan zal ik uw getuigenissen onderhouden. \v 147 Vóór de morgenschemering roep ik om hulp,op uw woord hoop ik. \v 148 Vóór de nachtwaken beginnen,keren mijn ogen zich naar uw toezegging. \v 149 Hoor mijn stem, naar uw goedertierenheid; Here, maak mij levend naar uw recht. \v 150 Wie schanddaden najagen, zijn nabij,verre houden zij zich van uw wet; \v 151 nabij zijt Gij, o Here,en al uw geboden zijn waarheid. \v 152 Van oudsher weet ik uit uw getuigenissen,dat Gij ze voor eeuwig hebt vastgesteld. \v 153 Zie mijn ellende en red mij,want uw wet vergeet ik niet. \v 154 Voer mijn rechtsgeding en verlos mij,maak mij levend naar uw belofte. \v 155 Het heil is verre van de goddelozen,want zij zoeken uw inzettingen niet. \v 156 Uw barmhartigheid is groot, o Here,maak mij levend naar uw verordeningen. \v 157 Talrijk zijn mijn vervolgers en mijn tegenstanders,doch van uw getuigenissen wijk ik niet af. \v 158 Zie ik afvalligen, dan voel ik afschuw,daar zij uw woord niet onderhouden. \v 159 Zie, hoe ik uw bevelen liefheb; Here, maak mij levend naar uw goedertierenheid. \v 160 Heel uw woord is de waarheid,al uw rechtvaardige verordeningen zijn voor eeuwig. \v 161 Vorsten vervolgen mij zonder oorzaak,maar mijn hart vreest voor uw woorden. \v 162 Ik verblijd mij over uw woordals iemand die rijke buit vindt. \v 163 Ik haat en verafschuw leugen,maar uw wet heb ik lief. \v 164 Zevenmaal daags loof ik Uom uw rechtvaardige verordeningen. \v 165 Zij, die uw wet liefhebben, hebben grote vrede,er is voor hen geen struikelblok. \v 166 Op uw heil hoop ik, o Here,en uw geboden doe ik. \v 167 Mijn ziel onderhoudt uw getuigenissen,ik heb ze hartelijk lief. \v 168 Uw bevelen en uw getuigenissen onderhoud ik,want al mijn wegen zijn vóór U. \v 169 Mijn geroep nadere voor uw aanschijn, o Here;geef mij verstand naar uw woord. \v 170 Mijn smeking kome voor uw aanschijn,red mij naar uw belofte. \v 171 Mijn lippen zullen overvloeien van lof,want Gij zult mij uw inzettingen leren. \v 172 Mijn tong zal uw woord bezingen,want al uw geboden zijn gerechtigheid. \v 173 Uw hand zij mij ter hulpe,want uw bevelen heb ik verkozen. \v 174 Naar uw heil verlang ik, o Here,uw wet is mijn verlustiging. \v 175 Mijn ziel leve, en love U,mogen uw verordeningen mij helpen. \v 176 Ik heb gedwaald als een verloren schaap, zoek uw knecht,want uw geboden vergeet ik niet. \c 120 \s1 Door lastertaal vervolgd \p \v 1 Een bedevaartslied.In mijn angst heb ik tot de Here geroepenen Hij heeft mij geantwoord. \p \v 2 Here, red mij van de leugenlippen,van de bedrieglijke tong. \v 3 Wat zal Hij u geven, en wat zal Hij u toevoegen,gij bedrieglijke tong? \v 4 Gescherpte pijlen van een held,benevens gloeiende kolen van brem. \v 5 Wee mij, dat ik in Mesek moet vertoeven,dat ik moet wonen bij de tenten van Kedar. \v 6 Te lang reeds woon ikbij wie de vrede haten; \v 7 ik ben een en al vrede, maar als ik spreek,dan zijn zij uit op strijd. \c 121 \s1 Wie God bewaart, is wél bewaard \p \v 1 Een bedevaartslied.Ik hef mijn ogen op naar de bergen:vanwaar zal mijn hulp komen? \p \v 2 Mijn hulp is van de Here,die hemel en aarde gemaakt heeft. \v 3 Hij zal niet toelaten, dat uw voet wankelt,uw Bewaarder zal niet sluimeren. \v 4 Zie, de Bewaarder van Israëlsluimert noch slaapt. \v 5 De Here is uw Bewaarder,de Here is uw schaduw aan uw rechterhand. \v 6 De zon zal u des daags niet steken,noch de maan des nachts. \v 7 De Here zal u bewaren voor alle kwaad,Hij zal uw ziel bewaren. \v 8 De Here zal uw uitgang en uw ingang bewarenvan nu aan tot in eeuwigheid. \c 122 \s1 Vrede over Jeruzalem \p \v 1 Een bedevaartslied. Van David.Ik was verheugd, toen men mij zeide:Laten wij naar het huis des Heren gaan. \p \v 2 Onze voeten staanin uw poorten, o Jeruzalem. \v 3 Jeruzalem is gebouwd als een stad,die wèl samengevoegd is; \v 4 waarheen de stammen opgaan,de stammen des Heren.Een voorschrift voor Israël is hetde naam des Heren te loven. \v 5 Want daar staan de zetels ten gerichte,de zetels van het huis van David. \v 6 Bidt Jeruzalem vrede toe:mogen wie u liefhebben, rust genieten; \v 7 vrede zij binnen uw muur,rust in uw burchten. \v 8 Om mijn broeders en mijn vriendenwil ik zeggen: vrede zij in u; \v 9 om het huis van de Here, onze God,wil ik het goede voor u zoeken. \c 123 \s1 Bede om ontferming \p \v 1 Een bedevaartslied.Ik hef mijn ogen op tot U,die in de hemel troont. \p \v 2 Zie, gelijk de ogen der knechtenzijn op de hand van hun heren,gelijk de ogen der dienstmaagdzijn op de hand van haar gebiedster,zo zijn onze ogen op de Here, onze God,totdat Hij ons genadig zij. \v 3 Wees ons genadig, Here, wees ons genadig,want wij zijn meer dan verzadigd van verachting; \v 4 onze ziel is meer dan verzadigdvan de spot der overmoedigen, de verachting der hovaardigen. \c 124 \s1 Geprezen zij Israëls Redder \p \v 1 Een bedevaartslied. Van David.Ware het niet de Here, die met ons was,– zegge nu Israël – \p \v 2 ware het niet de Here, die met ons was,toen mensen tegen ons opstonden, \v 3 dan hadden zij ons levend verslonden,toen hun toorn tegen ons ontbrandde; \v 4 dan hadden de wateren ons overstroomd,een wilde beek ware over ons heengegaan; \v 5 dan waren de overstelpende waterenover ons heengegaan. \v 6 Geprezen zij de Here, die ons niet overgaften buit aan hun tanden! \v 7 Onze ziel is ontkomen als een vogeluit de strik van de vogelvangers;de strik is gebroken,en wij zijn ontkomen! \v 8 Onze hulp is in de naam des Heren,die hemel en aarde gemaakt heeft. \c 125 \s1 Vertrouwen op God bij vreemde overheersing \p \v 1 Een bedevaartslied.Wie op de Here vertrouwen, zijn als de berg Sion,die niet wankelt, maar voor altoos blijft. \p \v 2 Rondom Jeruzalem zijn bergen;zo is de Here rondom zijn volkvan nu aan tot in eeuwigheid. \v 3 Want de scepter der goddeloosheid zal niet blijven rustenop het erfdeel der rechtvaardigen,opdat de rechtvaardigen hun handenniet uitstrekken naar onrecht. \v 4 Doe goed, Here, aan de goeden,en aan de oprechten van hart, \v 5 maar hen die zich tot kronkelpaden neigen,zal de Here met de bedrijvers van ongerechtigheid doen vergaan.Vrede zij over Israël! \c 126 \s1 Herinnering en verwachting \p \v 1 Een bedevaartslied.Toen de Here de gevangenen van Sion deed wederkeren,waren wij als degenen die dromen. \p \v 2 Toen werd onze mond vervuld met lachen,onze tong met gejuich.Toen zeide men onder de heidenen:De Here heeft grote dingen bij hen gedaan! \v 3 De Here heeft grote dingen bij ons gedaan,wij waren verheugd. \v 4 Here, wend ons lotals beken in het Zuiderland. \v 5 Wie met tranen zaaien,zullen met gejuich maaien. \v 6 Hij gaat al wenende voort,die de zaadbuidel draagt;voorzeker zal hij komen met gejuich,dragende zijn schoven. \c 127 \s1 Aan ’s Heren zegen is ’t al gelegen \p \v 1 Een bedevaartslied. Van Salomo.Als de Here het huis niet bouwt,tevergeefs zwoegen de bouwlieden daaraan;als de Here de stad niet bewaart,tevergeefs waakt de wachter. \p \v 2 Het is voor u tevergeefs, dat gij vroeg opstaat,laat opblijft, brood der smarten eet –Hij geeft het immers zijn beminden in de slaap. \v 3 Zie, zonen zijn een erfdeel des Heren,een beloning is de vrucht van de schoot. \v 4 Als pijlen in de hand van een held,zo zijn de zonen der jeugd. \v 5 Welzalig de man die zijn pijlkokermet deze heeft gevuld.Zij worden niet beschaamd, als zij sprekenmet de vijanden in de poort. \c 128 \s1 Zegen zij dezen huize \p \v 1 Een bedevaartslied.Welzalig ieder die de Here vreest,die in zijn wegen wandelt, \p \v 2 want gij zult eten de opbrengst van uw handen;welzalig gij, het zal u welgaan. \v 3 Uw vrouw zal zijn als een vruchtbare wijnstokbinnen in uw huis;uw zonen als olijfscheutenrondom uw dis. \v 4 Zie, zo zal de man gezegend worden,die de Here vreest. \v 5 De Here zegene u uit Sion,opdat gij het goede van Jeruzalem moogt zienal uw levensdagen, \v 6 en opdat gij uw kindskinderen moogt zien.Vrede zij over Israël. \c 129 \s1 Verdrukking en bevrijding \p \v 1 Een bedevaartslied.Zij hebben mij ten zeerste benauwd van mijn jeugd aan,– zegge nu Israël – \p \v 2 zij hebben mij ten zeerste benauwd van mijn jeugd aan,maar zij hebben mij niet overmocht. \v 3 Ploegers ploegden op mijn rug,zij trokken hun voren lang. \v 4 De Here, die rechtvaardig is, heeft doorgehouwende touwen der goddelozen. \v 5 Beschaamd zullen worden en terugdeinzenallen die Sion haten; \v 6 zij zullen zijn als gras op de daken,dat verdort, eer men het uittrekt, \v 7 waarmee de maaier zijn hand niet vult,noch de garvenbinder zijn arm; \v 8 zodat wie voorbijgaan, niet zeggen:Des Heren zegen zij met u,wij zegenen u in de naam des Heren. \c 130 \s1 Een lied uit de diepte \p \v 1 Een bedevaartslied.Uit de diepten roep ik tot U, o Here. \p \v 2 Here, hoor naar mijn stem;laten uw oren opmerkende zijnop mijn luide smekingen. \v 3 Als Gij, Here, de ongerechtigheden in gedachtenis houdt,Here, wie zal bestaan? \v 4 Maar bij U is vergeving,opdat Gij gevreesd wordt. \v 5 Ik verwacht de Here,mijn ziel verwacht en ik hoop op zijn woord; \v 6 mijn ziel wacht op de Here,meer dan wachters op de morgen,wachters op de morgen. \v 7 Israël hope op de Here,want bij de Here is goedertierenheid,bij Hem is veel verlossing; \v 8 Hij zelf zal Israël verlossenvan al zijn ongerechtigheden. \c 131 \s1 Ootmoedige overgave \p \v 1 Een bedevaartslied. Van David. Here, mijn hart is niet hovaardig,mijn ogen zijn niet trots;ik wandel niet in grootse dingen,noch in dingen die te wonderbaar voor mij zijn. \p \v 2 Immers heb ik mijn ziel tot rust en stilte gebrachtals een gespeend kind bij zijn moeder;als een gespeend kind is mijn ziel in mij. \v 3 Israël hope op de Herevan nu aan en voor immer. \c 132 \s1 Sion door de Here verkoren \p \v 1 Een bedevaartslied. Here, gedenk aan David,aan al zijn moeite; \p \v 2 hoe hij de Here heeft gezworen,de Machtige Jakobs een gelofte gedaan: \v 3 Voorwaar, ik zal de tent mijner woning niet binnengaan,noch de sponde mijner legerstede beklimmen, \v 4 voorwaar, ik zal aan mijn ogen geen slaap gunnen,noch sluimering aan mijn oogleden, \v 5 totdat ik voor de Here een plaats gevonden heb,een woning voor de Machtige Jakobs. \v 6 Zie, wij hebben van haar gehoord in Efrata,wij hebben haar gevonden in de velden van Jaär. \v 7 Laten wij zijn woning binnengaan,laten wij ons nederbuigen voor zijn voetbank. \v 8 Sta op, Here, naar uw rustplaats,Gij en de ark uwer sterkte. \v 9 Mogen uw priesters zich bekleden met gerechtigheid,en uw gunstgenoten juichen! \v 10 Wend het aangezicht van uw gezalfde niet after wille van David, uw knecht. \v 11 De Here heeft David een dure eed gezworen,waarop Hij niet terugkomt:Een van uw lijfelijke zonen zal Ik op uw troon zetten. \v 12 Als uw zonen mijn verbond houdenen mijn getuigenis, die Ik hun leer,dan zullen ook hun zonen voor immerop uw troon zitten. \v 13 Want de Here heeft Sion verkoren,Hij heeft het Zich ter woning begeerd: \v 14 Dit is mijn rustplaats voor immer,hier zal Ik wonen, want haar heb Ik begeerd. \v 15 Haar voedsel zal Ik rijkelijk zegenen,haar armen zal Ik met brood verzadigen, \v 16 haar priesters zal Ik met heil bekleden,haar vromen zullen vrolijk juichen. \v 17 Daar zal Ik voor David een hoorn doen uitspruiten,Ik zal voor mijn gezalfde een lamp bereiden; \v 18 zijn vijanden zal Ik met schaamte bekleden,maar op hem zal zijn kroon blinken. \c 133 \s1 Broederlijke gemeenschap \p \v 1 Een bedevaartslied. Van David.Ziet, hoe goed en hoe liefelijk is het,als broeders ook tezamen wonen. \p \v 2 Het is als de kostelijke olie op het hoofd,nedervloeiende op de baard, de baard van Aäron,die nedergolft op de zoom van zijn klederen. \v 3 Het is als dauw van de Hermon,die nederdaalt op de bergen van Sion.Want daar gebiedt de Here de zegen,leven tot in eeuwigheid. \c 134 \s1 Zegenbede \p \v 1 Een bedevaartslied.Komt, prijst de Here,alle gij knechten des Heren,die des nachts in het huis des Heren staat. \p \v 2 Heft uw handen op naar het heiligdomen prijst de Here. \v 3 De Here zegene u uit Sion,Hij, die hemel en aarde gemaakt heeft. \c 135 \s1 Gode alleen de eer \p \v 1 Halleluja. Looft de naam des Heren,looft, gij knechten des Heren, \v 2 gij, die staat in het huis des Heren,in de voorhoven van het huis van onze God. \v 3 Looft de Here, want de Here is goed,psalmzingt zijn naam, want die is liefelijk, \v 4 want de Here heeft Zich Jakob verkoren,Israël tot zijn eigendom. \v 5 Ja, ik weet, dat de Here groot is,dat onze Here boven alle goden is. \v 6 De Here doet al wat Hem behaagtin de hemel en op de aarde,in de zeeën en alle waterdiepten; \v 7 Hij doet dampen opstijgenvan het einde der aarde,Hij maakt bliksemen bij de regen,Hij doet de wind uit zijn schatkamers uitgaan. \v 8 Hij was het, die de eerstgeborenen van Egypte sloeg,zowel mens als dier; \v 9 die tekenen en wonderen in uw midden zond, Egypte,tegen Farao en al zijn knechten; \v 10 Hij was het, die grote volken versloegen machtige koningen doodde: \v 11 Sichon, de koning der Amorieten,Og, de koning van Basan,en alle koninkrijken van Kanaän; \v 12 die hun land ten erfdeel gaf,ten erfdeel aan Israël, zijn volk. \v 13 O Here, uw naam is tot in eeuwigheid, Here, uw gedachtenis is van geslacht tot geslacht. \v 14 Want de Here doet zijn volk recht,over zijn knechten ontfermt Hij Zich. \v 15 De afgoden der heidenen zijn zilver en goud,het werk van mensenhanden. \v 16 Zij hebben een mond, maar spreken niet,zij hebben ogen, maar zien niet, \v 17 zij hebben oren, maar horen niet,ook is er geen adem in hun mond. \v 18 Wie hen maakten, zullen worden als zij,allen die op hen vertrouwen. \v 19 Gij huis van Israël, prijst de Here,gij huis van Aäron, prijst de Here, \v 20 gij huis van Levi, prijst de Here,gij die de Here vreest, prijst de Here. \v 21 Geprezen zij de Here uit Sion,Hij, die te Jeruzalem woont. Halleluja. \c 136 \s1 Gods genadebewijzen in natuur en geschiedenis \p \v 1 Looft de Here, want Hij is goed,want zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid. \v 2 Looft de God der goden,want zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid. \v 3 Looft de Heer der heren,want zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid. \v 4 Hem, die grote wonderen doet, Hij alleen,want zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid; \v 5 die met verstand de hemel schiep,want zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid; \v 6 die de aarde op de wateren uitbreidde,want zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid; \v 7 die de grote lichten maakte,want zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid; \v 8 de zon tot heerschappij over de dag,want zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid; \v 9 de maan en de sterren tot heerschappij over de nacht,want zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid; \v 10 die Egypte sloeg in zijn eerstgeborenen,want zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid; \v 11 en Israël uit hun midden uitleidde,want zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid; \v 12 met sterke hand en met uitgestrekte arm,want zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid; \v 13 die de Schelfzee in tweeën sneed,want zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid; \v 14 en Israël er middendoor deed trekken,want zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid; \v 15 en Farao met zijn leger in de Schelfzee stortte,want zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid; \v 16 die zijn volk door de woestijn voerde,want zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid; \v 17 die grote koningen versloeg,want zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid; \v 18 en geweldige koningen doodde,want zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid; \v 19 Sichon, de koning der Amorieten,want zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid; \v 20 en Og, de koning van Basan,want zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid; \v 21 die hun land ten erfdeel gaf,want zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid; \v 22 ten erfdeel aan Israël, zijn knecht,want zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid; \v 23 die in onze vernedering onzer gedacht,want zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid; \v 24 en ons aan onze tegenstanders ontrukte,want zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid; \v 25 die spijze geeft aan al wat leeft,want zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid. \v 26 Looft de God des hemels,want zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid. \c 137 \s1 Aan Babels stromen \p \v 1 Aan Babels stromen, daar zaten wij, ook weenden wij,als wij Sion gedachten. \v 2 Aan de wilgen aldaarhingen wij onze citers; \v 3 want daar begeerden zij die ons gevangen hielden,van ons een lied,en zij die ons mishandelden, vreugdebetoon:Zingt ons een der liederen van Sion. \v 4 Hoe zouden wij des Heren lied zingenop vreemde grond? \v 5 Indien ik u vergete, o Jeruzalem,zo vergete (mij) mijn rechterhand; \v 6 mijn tong kleve aan mijn verhemelte,als ik uwer niet gedenk,als ik Jeruzalem niet verhefboven mijn hoogste vreugde. \v 7 Reken, o Here, de kinderen Edomsde dag van Jeruzalem toe;hun die zeiden: Breekt af, breekt af,tot op de grond ermee! \v 8 Gij, dochter van Babel, ter verwoesting bestemde,gelukkig hij, die u zal vergeldenhetgeen gij ons hebt aangedaan; \v 9 gelukkig hij, die uw kinderen zal grijpenen tegen de rots verpletteren. \c 138 \s1 De Here is zo getrouw als sterk \p \v 1 Van David.Ik zal U loven met mijn ganse hart,in de tegenwoordigheid der goden zal ik U psalmzingen. \p \v 2 Ik zal mij nederbuigen naar uw heilige tempelen uw naam prijzen om uw goedertierenheid en trouw,want Gij hebt, om uws grote naams wil,uw toezegging heerlijk gemaakt. \v 3 Ten dage dat ik riep, hebt Gij mij geantwoord,Gij hebt mij bemoedigd met kracht in mijn ziel. \v 4 Alle koningen der aarde zullen U, o Here, loven,wanneer zij de woorden van uw mond gehoord hebben; \v 5 zij zullen zingen van de wegen des Heren,want de heerlijkheid des Heren is groot. \v 6 Want de Here is verheven, en Hij aanschouwt de nederige,maar de hovaardige kent Hij van verre. \v 7 Wanneer ik wandel te midden van benauwdheid,behoudt Gij mij in het leven;tegen de toorn van mijn vijanden strekt Gij uw hand uit,en uw rechterhand verlost mij. \v 8 De Here zal het voor mij voleindigen.O Here, uw goedertierenheid is tot in eeuwigheid.Laat niet varen de werken uwer handen. \c 139 \s1 Gods alwetendheid der vromen troost \p \v 1 Voor de koorleider. Van David. Een psalm. Here, Gij doorgrondt en kent mij; \p \v 2 Gij kent mijn zitten en mijn opstaan,Gij verstaat van verre mijn gedachten; \v 3 Gij onderzoekt mijn gaan en mijn liggen,met al mijn wegen zijt Gij vertrouwd. \v 4 Want er is geen woord op mijn tong,of, zie, Here, Gij kent het volkomen; \v 5 Gij omgeeft mij van achteren en van vorenen Gij legt uw hand op mij. \v 6 Het begrijpen is mij te wonderbaar,te verheven, ik kan er niet bij. \v 7 Waarheen zou ik gaan voor uw Geest,waarheen vlieden voor uw aangezicht? \v 8 Steeg ik ten hemel – Gij zijt daar,of maakte ik het dodenrijk tot mijn sponde – Gij zijt er; \v 9 nam ik vleugelen van de dageraad,ging ik wonen aan het uiterste der zee, \v 10 ook daar zou uw hand mij geleiden,uw rechterhand mij vastgrijpen. \v 11 Zeide ik: Duisternis moge mij overvallen,dan is de nacht een licht om mij heen; \v 12 zelfs de duisternis verbergt niet voor U,maar de nacht licht als de dag,de duisternis is als het licht. \v 13 Want Gij hebt mijn nieren gevormd,mij in de schoot van mijn moeder geweven. \v 14 Ik loof U, omdat ik gans wonderbaar ben toebereid,wonderbaar zijn uw werken;mijn ziel weet dat zeer wel. \v 15 Mijn gebeente was voor U niet verholen,toen ik in het verborgene gemaakt werd,gewrocht in de diepten van het aardrijk; \v 16 uw ogen zagen mijn vormeloos begin;in uw boek waren zij alle opgeschreven,de dagen, die geformeerd zouden worden,toen nog geen daarvan bestond. \v 17 Hoe kostelijk zijn mij uw gedachten, o God,hoe overweldigend is haar getal. \v 18 Wilde ik ze tellen, zij zijn talrijker dan het zand;als ik ontwaak, dan ben ik nog bij U. \v 19 O God, dat Gij toch de goddelozen ombracht– gij, mannen des bloeds, wijkt van mij – \v 20 die arglistig tegen U sprekenen uw naam tot leugen gebruiken, uw tegenstanders. \v 21 Zou ik niet haten, Here, wie U haten,niet verafschuwen wie tegen U opstaan? \v 22 Ik haat hen met een volkomen haat,tot vijanden zijn zij mij. \v 23 Doorgrond mij, o God, en ken mijn hart,toets mij en ken mijn gedachten; \v 24 zie, of bij mij een heilloze weg is,en leid mij op de eeuwige weg. \c 140 \s1 Gebed om bescherming tegen de bozen \d Voor de koorleider. Een psalm van David. \p \v 1 Red mij, o Here, van de boze mensen,bewaar mij voor de mannen van het geweld, \v 2 die boze dingen in hun hart beramen,de ganse dag strijd verwekken; \v 3 zij hebben hun tong gescherpt als een slang,addervergif is onder hun lippen. sela \v 4 Behoed mij, o Here, voor de handen van de goddelozen,bewaar mij voor de mannen van het geweld,die zich voornemen mij de voet te lichten. \v 5 Hovaardigen verborgen voor mij een strik en koorden,zij spanden een net langs het pad,zetten vallen voor mij op. sela \v 6 Ik zeg tot de Here: Gij zijt mijn God,neem ter ore, o Here, mijn luide smekingen. \v 7 Here Here, Sterkte mijner verlossing,Gij beschermt mijn hoofd ten dage van de strijd. \v 8 O Here, willig de begeerten van de goddeloze niet in,laat zijn aanslag niet gelukken,wanneer zij zich verheffen. sela \v 9 Het venijn van wie mij omringen,het onheil van hun lippen moge hen overdekken, \v 10 gloeiende kolen mogen op hen neerdalen.Hij doe hen vallen in het vuur, in kuilen,zodat zij niet weder opstaan. \v 11 De kwaadspreker moge niet bestaan in het land,het onheil vange ijlings de man van het geweld. \v 12 Ik weet, dat de Here het geding van de ellendige berecht,de pleitzaak der armen. \v 13 Waarlijk, de rechtvaardigen zullen uw naam loven,de oprechten zullen voor uw aangezicht wonen. \c 141 \s1 Leid mij niet in verzoeking! \p \v 1 Een psalm van David.O Here, ik roep U aan, haast U tot mij;neem mijn stem ter ore, als ik tot U roep. \p \v 2 Laat mijn gebed als reukoffer voor uw aangezicht staan,het opheffen van mijn handen als avondoffer. \v 3 Here, stel een wacht voor mijn mond,waak over de deuren van mijn lippen; \v 4 neig mijn hart niet tot iets kwaadsom in goddeloosheid boze daden te volvoerenmet mannen die bedrijvers van ongerechtigheid zijn,en laat mij van hun lekkernijen niet eten. \v 5 Slaat een rechtvaardige mij, het is liefde,kastijdt hij mij, het is olie voor mijn hoofd,die mijn hoofd niet zal weigeren.Zelfs rijst mijn gebed nog onder hun boze handelingen; \v 6 al werden hun rechters langs de rots neergestoten,zij zouden horen, dat mijn woorden liefelijk waren. \v 7 Zoals men de aarde doorploegt en openscheurt,zo liggen onze beenderen verstrooidaan de mond van het dodenrijk. \v 8 Want op U, Here Here, zijn mijn ogen,bij U schuil ik; giet mijn leven niet uit. \v 9 Behoed mij voor de strik die zij mij spanden,voor de vallen der bedrijvers van ongerechtigheid. \v 10 Laten de goddelozen in hun kuilen vallen,altegader, terwijl ik ontkom. \c 142 \s1 Gebed van een gevangene \d Een leerdicht van David, toen hij in de spelonk was. Een gebed. \p \v 1 Met luider stem roep ik tot de Here,met luider stem smeek ik de Here; \v 2 ik stort mijn klacht voor zijn aangezicht uit,ik maak Hem mijn benauwdheid bekend. \v 3 Wanneer mijn geest in mij versmacht,kent Gij mijn pad.Op de weg die ik ga,verbergen zij mij een strik; \v 4 schouw ik naar rechts en zie ik uit –niemand ziet naar mij om;is mij de toevlucht ontvallen –niemand vraagt naar mij. \v 5 Tot U roep ik, Here;ik zeg: Gij zijt mijn schuilplaats,mijn deel in het land der levenden. \v 6 Sla acht op mijn smeken,want ik ben zeer verzwakt;red mij van mijn vervolgers,want zij zijn sterker dan ik. \v 7 Voer mij uit de kerker,opdat ik uw naam love;de rechtvaardigen zullen mij omringen,wanneer Gij mij weldoet. \c 143 \s1 Bede om redding en lering \p \v 1 Een psalm van David.O Here, hoor mijn gebed,neem mijn smekingen ter ore;antwoord mij naar uw trouw,naar uw gerechtigheid; \p \v 2 ga niet in het gericht met uw knecht,want niemand die leeft, is voor U rechtvaardig. \v 3 Want de vijand vervolgt mijn ziel,hij vertreedt mijn leven ter aarde,hij doet mij wonen in duisternis,aan hen gelijk, die voorlang gestorven zijn. \v 4 Daarom versmacht mijn geest in mij,mijn hart is ontsteld in mijn binnenste. \v 5 Ik gedenk aan de dagen van ouds,ik overpeins al uw daden,ik overdenk de werken uwer handen. \v 6 Ik strek mijn handen tot U uit,mijn ziel smacht naar U als een dorstig land. sela \v 7 Antwoord mij haastelijk, Here, mijn geest bezwijkt,verberg uw aangezicht niet voor mij,opdat ik niet worde als wie in de groeve neerdalen. \v 8 Doe mij in de morgen uw goedertierenheid horen,want ik vertrouw op U;maak mij de weg bekend, die ik gaan moet,want tot U hef ik mijn ziel op. \v 9 Red mij van mijn vijanden, Here,tot U vlucht ik. \v 10 Leer mij uw wil te doen, want Gij zijt mijn God,uw goede Geest geleide mij in een effen land. \v 11 Om uws naams wil, Here, behoud mij in het leven,voer naar uw gerechtigheid mijn ziel uit de benauwdheid, \v 12 verdelg mijn vijanden naar uw goedertierenheid,en richt te gronde allen die mij benauwen,want ik ben uw knecht. \c 144 \s1 Gebed om welvaart \p \v 1 Van David.Geprezen zij de Here, mijn rots,die mijn handen oefent ten strijde,mijn vingers tot de krijg. \p \v 2 Mijn goedertierenheid en mijn vesting,mijn burcht en mijn bevrijder,mijn schild en bij wie ik schuil,die volken aan mij onderwerpt. \v 3 Here, wat is de mens, dat Gij op hem let,het mensenkind, dat Gij acht op hem slaat? \v 4 De mens is gelijk aan een ademtocht,zijn dagen zijn als een voorbijglijdende schaduw. \v 5 Here, neig uw hemel en daal neder,raak de bergen aan, dat zij roken; \v 6 slinger uw bliksem en verstrooi hen,werp uw pijlen en breng hen in verwarring; \v 7 strek uw hand uit den hoge uit,bevrijd mij en red mij uit grote wateren,uit de macht der vreemden, \v 8 wier mond leugen spreekt,wier rechterhand een hand van bedrog is. \v 9 O God, een nieuw lied wil ik U zingen,met de tiensnarige harp wil ik U psalmzingen, \v 10 U, die de koningen de overwinning geeft,en David, uw knecht, bevrijdt van het boze zwaard. \v 11 Bevrijd en red mij uit de macht der vreemden,wier mond leugen spreekt,wier rechterhand een hand van bedrog is. \v 12 Dat onze zonen zijn als planten, hoog opgegroeid in haar jeugd,onze dochters als hoekzuilen,gebeeldhouwd als voor een paleis; \v 13 dat onze voorraadschuren gevuld zijn,leverende allerlei waren,dat onze kudden bij duizenden, bij tienduizendenzich vermeerderen op onze weiden; \v 14 dat onze runderen wèl dragen;dat er geen bres zij en geen vlucht,en geen geschreeuw op onze pleinen. \v 15 Welzalig het volk, waarmee het zo gaat!welzalig het volk, welks God de Here is! \c 145 \s1 Loflied op des Heren grootheid en goedheid \p \v 1 Een loflied van David.Ik zal U verhogen, mijn God, Gij Koning,ik zal uw naam prijzen voor altoos en immer; \p \v 2 te allen dage zal ik U prijzen,uw naam loven voor altoos en immer. \v 3 De Here is groot en zeer te prijzen,zijn grootheid is ondoorgrondelijk. \v 4 Geslacht aan geslacht zal uw werken roemen,zij zullen uw machtige daden verkondigen. \v 5 Ik zal van de heerlijke luister uwer majesteiten van uw wonderdaden gewagen. \v 6 Zij zullen spreken van de macht uwer geduchte daden,en uw grootheid wil ik vertellen. \v 7 Zij zullen de roem uwer grote goedheid verkondigen,en jubelen over uw gerechtigheid. \v 8 Genadig en barmhartig is de Here,lankmoedig en groot van goedertierenheid. \v 9 De Here is voor allen goed,en zijn barmhartigheid is over al zijn werken. \v 10 Al uw werken zullen U loven, Here,uw gunstgenoten zullen U prijzen; \v 11 zij zullen van de heerlijkheid van uw koningschap sprekenen van uw mogendheid gewagen, \v 12 om de mensenkinderen zijn machtige daden te verkondigenen de luisterrijke heerlijkheid van zijn koningschap. \v 13 Uw koningschap is een koningschap voor alle eeuwen,uw heerschappij is over alle geslachten. \v 14 De Here schraagt allen die vallen,Hij richt alle gebogenen op. \v 15 Aller ogen wachten op U,en Gij geeft hun te zijner tijd hun spijze; \v 16 Gij doet uw hand openen verzadigt met welbehagen al wat leeft. \v 17 De Here is rechtvaardig in al zijn wegen,goedertieren in al zijn werken. \v 18 De Here is nabij allen die Hem aanroepen,allen die Hem aanroepen in waarheid. \v 19 Hij vervult de wens van wie Hem vrezen,Hij hoort hun hulpgeroep en verlost hen. \v 20 De Here bewaart allen die Hem liefhebben,maar Hij verdelgt alle goddelozen. \v 21 Mijn mond zal van de lof des Heren spreken,en al wat leeft, zal zijn heilige naam prijzenvoor altoos en immer. \c 146 \s1 God, de enige Helper \p \v 1 Halleluja. Loof de Here, mijn ziel. \v 2 Ik zal de Here loven, mijn leven lang,mijn God psalmzingen, zolang ik nog ben. \v 3 Vertrouwt niet op edelen,op een mensenkind, bij wie geen heil is; \v 4 gaat zijn adem uit, dan keert hij weder tot zijn aarde,te dien dage vergaan zijn plannen. \v 5 Welzalig hij, die de God van Jakob tot zijn hulpe heeft,wiens verwachting is op de Here, zijn God, \v 6 die hemel en aarde gemaakt heeft,de zee en al wat daarin is,die trouwe houdt tot in eeuwigheid; \v 7 die de verdrukten recht verschaft,die de hongerigen brood geeft.De Here maakt de gevangenen los, \v 8 de Here maakt de blinden ziende,de Here richt de gebogenen op,de Here heeft de rechtvaardigen lief; \v 9 de Here behoedt de vreemdelingen,wees en weduwe houdt Hij staande,maar de weg der goddelozen maakt Hij krom. \v 10 De Here is Koning voor eeuwig.Uw God, o Sion, is van geslacht tot geslacht. Halleluja. \c 147 \s1 Des Heren almacht en genade \p \v 1 Looft de Here,want het is goed, onze God te psalmzingen,ja, het is liefelijk, een lofzang is betamelijk. \v 2 De Here bouwt Jeruzalem,Hij verzamelt Israëls verdrevenen; \v 3 Hij geneest de verbrokenen van harten verbindt hun wonden. \v 4 Hij bepaalt het getal der sterren,Hij roept ze alle bij name. \v 5 Groot is onze Here en geweldig in kracht,zijn verstand is onbeperkt. \v 6 De Here houdt de ootmoedigen staande,maar Hij vernedert de goddelozen ter aarde toe. \v 7 Zingt de Here een loflied toe,psalmzingt onze God met de citer, \v 8 Hem, die de hemel met wolken bedekt,die voor de aarde regen bereidt,die op de bergen gras doet uitspruiten, \v 9 die het vee zijn voeder geeft,de jonge raven, als zij roepen. \v 10 Hij heeft geen welgevallen aan de kracht van het paard,noch behagen in de benen van de man; \v 11 de Here heeft welbehagen in wie Hem vrezen,die op zijn goedertierenheid hopen. \v 12 Jeruzalem, roem de Here,Sion, loof uw God. \v 13 Want Hij maakt de grendels van uw poorten sterk,Hij zegent uw kinderen in uw midden; \v 14 Hij geeft uw gebied vrede,Hij verzadigt u met het vette der tarwe. \v 15 Hij zendt zijn bevel op de aarde,zijn woord loopt zeer snel; \v 16 Hij geeft sneeuw als wol,Hij strooit de rijp als as, \v 17 Hij werpt zijn ijs als stukken;wie kan bestaan voor zijn koude? \v 18 Hij zendt zijn woord en doet ze smelten,Hij doet zijn wind waaien, – daar vloeien de wateren. \v 19 Hij heeft Jakob zijn woorden bekendgemaakt,Israël zijn inzettingen en zijn verordeningen. \v 20 Aldus heeft Hij aan geen enkel volk gedaan,en zijn verordeningen kennen zij niet. Halleluja. \c 148 \s1 Hemel en aarde, looft de Here \p \v 1 Halleluja. Looft de Here in de hemel,looft Hem in den hoge. \v 2 Looft Hem, al zijn engelen,looft Hem, al zijn heerscharen. \v 3 Looft Hem, zon en maan,looft Hem, al gij lichtende sterren. \v 4 Looft Hem, hemel der hemelen,en gij wateren boven de hemel. \v 5 Dat zij de naam des Heren loven,want Hij gebood en zij waren geschapen; \v 6 Hij zette ze vast voor immer en altoos,Hij stelde hun een inzetting, die geen hunner overtreedt. \v 7 Looft de Here op de aarde,gij grote zeedieren en alle waterdiepten, \v 8 vuur en hagel, sneeuw en nevel,gij stormwind, die zijn woord volbrengt; \v 9 gij bergen en alle heuvelen,vruchtbomen en alle ceders; \v 10 gij wild gedierte en alle vee,wat kruipt en wat met vleugelen vliegt; \v 11 gij koningen der aarde en alle natiën,gij vorsten en alle richters der aarde; \v 12 gij jongelingen en ook maagden,gij ouden en jongen tezamen. \v 13 Dat zij de naam des Heren loven,want zijn naam alleen is verheven,zijn majesteit is over aarde en hemel. \v 14 Hij heeft voor zijn volk een hoorn verhoogd:een lofzang voor al zijn gunstgenoten,voor de kinderen Israëls,het volk dat nabij Hem is. Halleluja. \c 149 \s1 Israëls triomflied \p \v 1 Halleluja. Zingt de Here een nieuw lied,zijn lof in de gemeente der vromen. \v 2 Israël verheuge zich in zijn Maker,laten de kinderen Sions juichen over hun Koning; \v 3 laten zij zijn naam loven met reidans,Hem psalmzingen met tamboerijn en citer. \v 4 Want de Here heeft een welbehagen in zijn volk,Hij kroont de ootmoedigen met heil. \v 5 Laten de vromen juichen met eerbetoon,jubelen op hun legersteden. \v 6 De lofverheffingen Gods zijn in hun keel,een tweesnijdend zwaard is in hun hand, \v 7 om wraak te oefenen aan de volken,bestraffingen aan de natiën; \v 8 om hun koningen met ketenen te bindenen hun edelen met ijzeren boeien; \v 9 om het beschreven vonnis aan hen te voltrekken.Dat is de luister van al zijn gunstgenoten. Halleluja. \c 150 \s1 Halleluja \p \v 1 Halleluja. Looft God in zijn heiligdom,looft Hem in zijn machtig uitspansel; \v 2 looft Hem om zijn machtige daden,looft Hem naar zijn geweldige grootheid. \v 3 Looft Hem met bazuingeschal,looft Hem met harp en citer, \v 4 looft Hem met tamboerijn en reidans,looft Hem met snarenspel en fluit, \v 5 looft Hem met klinkende cimbalen,looft Hem met schallende cimbalen. \v 6 Alles wat adem heeft, love de Here.Halleluja.