\id NAM 34_Nahum.usfm, NBG-vertaling 1951, July 2024 \ide UTF-8 \h Nahum \toc1 Nahum \toc2 Nahum \toc3 Nah \mt1 Nahum \c 1 \s1 Opschrift \p \v 1 Godsspraak over Nineve. Boek van het gezicht van Nahum, de Elkosiet. \s1 Dreiging en troost \p \v 2 Een naijverig God en een wreker is de Here, een wreker is de Here en vol van grimmigheid; een wreker is de Here voor zijn tegenstanders, en toornen blijft Hij tegen zijn vijanden. \v 3 De Here is lankmoedig, doch groot van kracht, en de Here laat geenszins ongestraft. In wervelwind en storm is zijn weg, wolken zijn het stof zijner voeten. \v 4 Hij dreigt de zee en doet haar opdrogen, alle rivieren legt Hij droog. Basan en Karmel verkwijnen, het groen van de Libanon verwelkt. \v 5 De bergen beven voor Hem en de heuvelen versmelten; de aarde rijst voor Hem op, ja, de wereld en al haar bewoners. \v 6 Wie kan standhouden voor zijn gramschap? wie staande blijven bij zijn brandende toorn? Zijn grimmigheid stort zich uit als vuur en de rotsen springen voor Hem aan stukken. \v 7 De Here is goed, een sterkte ten dage der benauwdheid; Hij kent hen die bij Hem schuilen. \v 8 Maar met een overstromende vloed maakt Hij haar plaats geheel teniet, en zijn vijanden vervolgt Hij, de duisternis in. \v 9 Wat gij ook tegen de Here bedenkt, vernietiging brengt Hij teweeg; geen tweemaal verheft zich de benauwdheid. \v 10 Want – verward als zij zijn gelijk doornen, en beschonken naar hun dronkemansaard – zij worden als droge stoppelen geheel en al verteerd. \v 11 Uit u is voortgekomen een die kwaad bedacht tegen de Here, een die snode plannen beraamde. \v 12 Zo zegt de Here: Al zijn zij ook in volle kracht en nog zo talrijk, toch zullen zij zó afgemaaid worden, dat zij vergaan; al heb Ik u vernederd, Ik zal u niet meer vernederen, \v 13 maar nu zal Ik zijn juk van u afnemen en verbreken, en uw banden zal Ik verscheuren. \v 14 Tegen u echter gebiedt de Here: Uw naam zal niet meer voortgeplant worden; uit het huis uwer goden zal Ik uitroeien de gesneden en de gegoten beelden. Uw graf zal Ik bereiden, want gij zijt te licht bevonden. \v 15 Zie, op de bergen de voeten van de vreugdebode die heil verkondigt. Vier, o Juda, uw feesten, betaal uw geloften! Want voortaan zal de snoodaard niet meer door u heentrekken, hij is geheel en al uitgeroeid. \c 2 \s1 Nineve veroverd en verwoest \p \v 1 De verstrooier trekt tegen u op; bewaak de vesting, zie uit langs de weg, maak de lendenen vast, versterk u met alle macht! \v 2 Want de Here herstelt de heerlijkheid van Jakob, gelijk de heerlijkheid van Israël; want plunderaars hebben hen geplunderd en hun ranken vernield. \v 3 Het schild zijner helden is rood van kleur, de dapperen zijn in scharlaken gekleed; in de vuurglans van het staal staan de wagens op de dag van zijn toerusting, en de lansen worden gezwaaid. \v 4 Langs de wegen razen de wagens, zij vliegen over de vlakten; hun aanblik is als van fakkels, als bliksemschichten schieten zij voort. \v 5 Hij denkt aan zijn geweldigen – zij struikelen in hun vaart; zij haasten zich naar haar muur – en opgericht is het stormdak. \v 6 De poorten der rivieren openen zich, en het paleis zinkt ineen. \v 7 En het is beslist: zij wordt ontbloot, weggevoerd en haar slavinnen klagen als met duivestem, terwijl zij zich slaan op de borst. \v 8 En Nineve was als een vijver vol wateren, zolang het bestaat; nu lopen deze weg. Staat, staat! doch niemand keert zich om. \v 9 Rooft zilver, rooft goud! eindeloos is de voorraad, een overvloed van allerlei kostbaarheden. \v 10 Woestheid, woestenij, verwoesting! en verslagen harten en knikkende knieën; kramp in alle lendenen en hun aller aangezicht van kleur beroofd. \v 11 Waar is nu het leger der leeuwen, de plaats waar de jonge leeuwen gevoed werden, waar de leeuw rondliep en de leeuwin, de leeuwewelp, door niemand opgeschrikt? \v 12 Waar is de leeuw die roofde voor zijn welpen en worgde voor zijn leeuwinnen, die zijn holen vulde met roof en zijn legers met het verscheurde? \v 13 Zie, Ik zál u! luidt het woord van de Here der heerscharen, Ik doe uw wagens in rook opgaan; uw jonge leeuwen zal het zwaard verteren, en uw roof zal Ik van de aarde verdelgen; en de stem van uw gezanten zal niet meer gehoord worden. \c 3 \s1 Het wee over de bloedstad \p \v 1 Wee de bloedstad, louter leugen, vol van verscheuring, zonder ophouden rovend! \v 2 Hoor, zweepgeklap! hoor, wielengeratel! en jagende paarden en opspringende wagens, \v 3 steigerende rossen en vlammende zwaarden en bliksemende lansen, en tal van verslagenen, een menigte doden, en eindeloos veel lijken; men struikelt over hun lijken – \v 4 vanwege de vele hoererijen der hoer, uitnemend in bevalligheid, meesteres in toverkunsten, volken verkopend door haar hoererijen, en geslachten door haar toverkunsten. \v 5 Zie, Ik zál u! luidt het woord van de Here der heerscharen, Ik til uw slippen op tot aan uw aangezicht, en Ik laat aan de volken uw naaktheid zien, aan de koninkrijken uw schaamte. \v 6 Ik werp vuil op u, Ik maak u te schande en stel u ten toon, \v 7 zodat al wie u ziet, van u wegvlucht en zegt: Verwoest is Nineve! Wie zal haar beklagen? waar zal ik troosters voor u zoeken? \v 8 Zijt gij beter dan No-Amon, dat gelegen was aan de stromen, door water omgeven, welks voorwal een zee, welks muur water was? \v 9 Ethiopiërs en Egyptenaars waren zijn kracht en dat zonder getal, Putieten en Libiërs waren u tot hulp. \v 10 Toch is het gevankelijk in ballingschap gegaan, toch zijn zijn zuigelingen verpletterd op alle hoeken der straten; over zijn aanzienlijken heeft men het lot geworpen, en al zijn groten zijn in boeien geklonken. \v 11 Ook gij zult dronken worden, gij zult beneveld zijn, ook gij zult een schuilplaats zoeken tegen de vijand. \v 12 Al uw vestingen zijn vijgebomen met vroegrijpe vruchten; worden zij geschud, dan vallen zij de eter in de mond. \v 13 Zie, uw manschappen binnen u zijn vrouwen; voor uw vijanden hebben de poorten van uw land zich wijd geopend; het vuur heeft uw grendelbomen verteerd. \v 14 Schep u water voor de belegering, versterk uw vestingwerken; ga in de klei, treed het leem, grijp de tichelvorm aan! \v 15 Dáár zal het vuur u verteren, het zwaard u verdelgen, u verteren gelijk de verslinder. Wees zo menigvuldig als verslinders, zo menigvuldig als sprinkhanen – \v 16 gij hebt uw kooplieden talrijker gemaakt dan de sterren des hemels – verslinders ontplooien de vleugels en vliegen weg. \v 17 Uw aanzienlijken zijn als sprinkhanen, uw ambtenaren als een zwerm sprinkhanen, die zich, zolang het koud is, op de muren legeren; als de zon opgaat, vliegen zij weg, en onbekend is hun plaats. Waar zijn zij? \v 18 Uw herders sluimeren, koning van Assur, uw geweldigen liggen terneer; uw volk is verstrooid op de bergen, zonder dat iemand het verzamelt. \v 19 Geen herstel is er voor uw breuk, ongeneeslijk is uw wonde. Allen die de mare over u horen, klappen over u in de handen, want over wie is uw boosheid niet voortdurend heengegaan?