\id JAS 60_Jakobus.usfm, NBG-vertaling 1951, July 2024 \ide UTF-8 \h Jakobus \toc1 Jakobus \toc2 Jakobus \toc3 Jak \mt1 Jakobus \c 1 \s1 Schrijver – Lezers – Groet \p \v 1 Jakobus, een dienstknecht van God en van de Here Jezus Christus, groet de twaalf stammen in de verstrooiing. \s1 Verzoekingen \p \v 2 Houdt het voor enkel vreugde, mijn broeders, wanneer gij in velerlei verzoekingen valt, \v 3 want gij weet, dat de beproefdheid van uw geloof volharding uitwerkt. \v 4 Maar die volharding moet volkomen doorwerken, zodat gij volkomen en onberispelijk zijt en in niets te kort schiet. \v 5 Indien echter iemand van u in wijsheid te kort schiet, dan bidde hij God daarom, die aan allen geeft, eenvoudigweg en zonder verwijt; en zij zal hem gegeven worden. \v 6 Maar hij moet bidden in geloof, in geen enkel opzicht twijfelende, want wie twijfelt, gelijkt op een golf der zee, die door de wind aangedreven en opgejaagd wordt. \v 7 Want zulk een mens moet niet menen, dat hij iets van de Here zal ontvangen, \v 8 innerlijk verdeeld als hij is, ongestadig op al zijn wegen. \v 9 Laat de geringe broeder roemen in zijn hoogheid, \v 10 maar de rijke in zijn geringheid, want als een bloem in het gras zal hij vergaan. \v 11 Want de zon komt op met haar hitte en doet het gras verdorren, en zijn bloem valt af en de schoonheid van haar uiterlijk verdwijnt; zó zal ook de rijke met zijn ondernemingen verwelken. \s1 Het doel der verzoekingen \p \v 12 Zalig is de man, die in verzoeking volhardt, want, wanneer hij de proef heeft doorstaan, zal hij de kroon des levens ontvangen, die Hij beloofd heeft aan wie Hem liefhebben. \v 13 Laat niemand, als hij verzocht wordt, zeggen: Ik word van Godswege verzocht. Want God kan door het kwade niet verzocht worden en Hijzelf brengt ook niemand in verzoeking. \v 14 Maar zo vaak iemand verzocht wordt, komt dit voort uit de zuiging en verlokking zijner eigen begeerte. \v 15 Daarna, als die begeerte bevrucht is, baart zij zonde; en als de zonde volgroeid is, brengt zij de dood voort. \v 16 Dwaalt niet, mijn geliefde broeders. \v 17 Iedere gave, die goed, en elk geschenk, dat volmaakt is, daalt van boven neder, van de Vader der lichten, bij wie geen verandering is of zweem van ommekeer. \v 18 Naar zijn raadsbesluit heeft Hij ons voortgebracht door het woord der waarheid, om in zekere zin eerstelingen te zijn onder zijn schepselen. \s1 Hoorders of daders \p \v 19 Weet (dit) wel, mijn geliefde broeders: ieder mens moet snel zijn om te horen, langzaam om te spreken, langzaam tot toorn; \v 20 want de toorn van een man brengt geen gerechtigheid voor God voort. \v 21 Legt dus af alle vuilheid en alle uitwas van boosheid en neemt met zachtmoedigheid het in u geplante woord aan, dat uw zielen kan behouden. \v 22 En weest daders des woords en niet alleen hoorders: dan zoudt gij uzelf misleiden. \v 23 Want wie hoorder is van het woord en niet dader, die gelijkt op een man, die het gelaat, waarmede hij geboren is, in een spiegel beschouwt; \v 24 want hij heeft zich beschouwd, is heengegaan en heeft terstond vergeten, hoe hij er uitzag. \v 25 Maar wie zich verdiept in de volmaakte wet, die der vrijheid, en daarbij blijft, niet als een vergeetachtige hoorder, doch als een werkelijk dader, die zal zalig zijn in zijn doen. \v 26 Indien iemand meent godsdienstig te zijn en daarbij zijn tong niet in toom houdt, maar zijn hart misleidt, diens godsdienst is waardeloos. \v 27 Zuivere en onbevlekte godsdienst voor God, de Vader, is: omzien naar wezen en weduwen in hun druk en zichzelf onbesmet van de wereld bewaren. \c 2 \s1 Geen aanzien des persoons \p \v 1 Mijn broeders, houdt uw geloof in onze Here der heerlijkheid, Jezus Christus, vrij van aanzien des persoons. \v 2 Want stel, er kwam in uw vergadering een man binnen met een gouden ring aan zijn vinger en in prachtige kleding, en er kwam ook een arme binnen in schamele kleding, \v 3 en gij zoudt opzien tegen de man met de prachtige kleding en zeggen: neem gij hier deze goede plaats, maar tot de arme zoudt gij zeggen: ga gij daar staan, of ga beneden bij mijn voetbank zitten, \v 4 zoudt gij dan geen onderscheid maken onder elkander en optreden als rechters, die zich door verkeerde overwegingen laten leiden? \v 5 Hoort, mijn geliefde broeders! Heeft God niet de armen naar de wereld uitverkoren om rijk te zijn in het geloof en erfgenamen van het Koninkrijk, dat Hij beloofd heeft aan wie Hem liefhebben? \v 6 Doch gíj hebt de arme smadelijk behandeld. Zijn het niet de rijken, die u geweld aandoen en die u voor de rechtbanken slepen? \v 7 Zijn zij het niet, die de goede naam, welke over u aangeroepen is, lasteren? \v 8 Indien gij echter de koninklijke wet vervult naar het schriftwoord: Gij zult uw naaste liefhebben als uzelf, dan doet gij wèl. \v 9 Doch indien gij met aanzien des persoons handelt, doet gij zonde en wordt gij door de wet overtuigd van overtreding. \v 10 Want wie de gehele wet houdt, maar op één punt struikelt, is schuldig geworden aan alle (geboden). \v 11 Want Hij, die gezegd heeft: Gij zult niet echtbreken, heeft ook gezegd: Gij zult niet doodslaan. Indien gij nu geen echtbreuk pleegt, maar wel doodslag, zijt gij toch een overtreder van de wet geworden. \v 12 Spreekt zó en handelt zó als (mensen past), die door de wet der vrijheid zullen geoordeeld worden. \v 13 Want onbarmhartig zal het oordeel zijn over hem, die geen barmhartigheid bewezen heeft; barmhartigheid (echter) roemt tegen het oordeel. \s1 Dood geloof \p \v 14 Wat baat het, mijn broeders, of iemand al beweert geloof te hebben, als hij geen werken heeft? Kan dat geloof hem behouden? \v 15 Stel, dat een broeder of zuster gebrek heeft aan kleding en aan dagelijks voedsel, \v 16 en iemand uwer zegt tot hen: Gaat heen in vrede, houdt u warm en eet goed, zonder hen echter van het nodige voor het lichaam te voorzien, wat baat dit? \v 17 Zo is het ook met het geloof: indien het niet met werken gepaard gaat, is het, op zichzelf genomen, dood. \v 18 Maar, zal iemand zeggen: Gij hebt geloof en ík heb werken. Toon mij dan uw geloof zonder de werken, en ik zal u mijn geloof tonen uit mijn werken. \v 19 Gij gelooft, dat God één is? Daaraan doet gij wèl, (maar) dat geloven de boze geesten ook en zij sidderen. \v 20 Wilt gij weten, gij dwaze mens, dat het geloof zonder de werken niets uitwerkt? \v 21 Is onze vader Abraham niet uit werken gerechtvaardigd, toen hij zijn zoon Isaak op het altaar legde? \v 22 Daaruit kunt gij zien, dat zijn geloof samenwerkte met zijn werken, en dat dit geloof pas volkomen werd uit de werken; \v 23 en het schriftwoord werd vervuld, dat zegt: Abraham geloofde God en het werd hem tot gerechtigheid gerekend, en hij werd een vriend van God genoemd. \v 24 Gij ziet, dat een mens gerechtvaardigd wordt uit werken en niet slechts uit geloof. \v 25 En is niet evenzo Rachab, de hoer, uit werken gerechtvaardigd, toen zij de boodschappers in huis nam en langs een andere weg liet heengaan? \v 26 Want gelijk het lichaam zonder geest dood is, zo is ook het geloof zonder werken dood. \c 3 \s1 De zonden der tong \p \v 1 Laat niet zovelen uwer leraars zijn, mijn broeders; gij weet immers, dat wij er des te strenger om geoordeeld zullen worden. \v 2 Want wij struikelen allen in velerlei opzicht; wie in zijn spreken niet struikelt, is een volmaakt man, in staat zelfs zijn gehele lichaam in toom te houden. \v 3 Als wij paarden de toom in de bek leggen, zodat zij ons gehoorzamen, kunnen wij ook hun gehele lichaam besturen. \v 4 Zie, ook de schepen, ofschoon zij zo groot zijn en door sterke winden voortgedreven worden, worden door een zeer klein roer gestuurd, waarheen maar het believen van de stuurman wil. \v 5 Zo is ook de tong een klein lid en voert toch een hoge toon. Zie, hoe weinig vuur een groot bos in brand steekt. \v 6 Ook de tong is een vuur, zij is de wereld der ongerechtigheid; de tong neemt haar plaats in onder onze leden, als iets, dat het gehele lichaam bezoedelt en het rad der geboorte in vlam zet, terwijl zij zelf in vlam gezet wordt door de hel. \v 7 Want alle soorten van wilde dieren en vogels, van kruipende dieren en zeedieren worden bedwongen en zijn bedwongen door de menselijke natuur, \v 8 maar de tong kan geen mens bedwingen. Zij is een onberekenbaar kwaad, vol dodelijk venijn. \v 9 Met haar loven wij de Here en Vader en met haar vervloeken wij de mensen, die naar de gelijkenis Gods geschapen zijn: \v 10 uit dezelfde mond komt zegening en vervloeking voort. Dit moet, mijn broeders, niet zo zijn. \v 11 Doet soms een bron uit dezelfde ader zoet en bitter water opwellen? \v 12 Kan soms, mijn broeders, een vijgeboom olijven of een wijnstok vijgen opleveren? Evenmin kan een zilte bron zoet water geven. \s1 De hemelse wijsheid \p \v 13 Wie is wijs en verstandig onder u? Hij tone uit zijn goede wandel zijn werken met wijze zachtmoedigheid. \v 14 Indien gij echter bittere naijver en zelfzucht in uw hart hebt, beroemt u dan niet en liegt niet tegen de waarheid. \v 15 Dat is niet de wijsheid, die van boven komt, maar zij is aards, ongeestelijk, duivels; \v 16 want waar naijver en zelfzucht heerst, daar is wanorde en allerlei kwade praktijk. \v 17 Maar de wijsheid van boven is vooreerst rein, vervolgens vreedzaam, vriendelijk, gezeggelijk, vol van ontferming en goede vruchten, onpartijdig en ongeveinsd. \v 18 Maar gerechtigheid is een vrucht, die in vrede wordt gezaaid voor hen, die vrede stichten. \c 4 \s1 Hartstocht en wereldliefde \p \v 1 Waaruit komt bij u strijden en vechten voort? Is het niet hieruit: uit uw hartstochten, die in uw leden zich ten strijde toerusten? \v 2 Gij begeert, doch gij hebt niet; gij zijt moorddadig en naijverig en gij kunt er niets mede verkrijgen; gij vecht en gij strijdt. Gij hebt niets, omdat gij niet bidt. \v 3 (Of,) gij bidt wel, maar gij ontvangt niet, doordat gij verkeerd bidt, om het in uw hartstochten door te brengen. \v 4 Overspeligen, weet gij niet, dat de vriendschap met de wereld vijandschap tegen God is? Wie dus een vriend der wereld wil zijn, wordt metterdaad een vijand van God. \v 5 Of meent gij, dat het schriftwoord zonder reden zegt: De geest, die Hij in ons deed wonen, begeert Hij met jaloersheid? \v 6 Maar Hij geeft dan ook des te grotere genade. Daarom heet het: God wederstaat de hoogmoedigen, maar de nederigen geeft Hij genade. \v 7 Onderwerpt u dus aan God, maar biedt weerstand aan de duivel, en hij zal van u vlieden. \v 8 Nadert tot God, en Hij zal tot u naderen. Reinigt uw handen, zondaars, en zuivert uw harten, gij, die innerlijk verdeeld zijt. \v 9 Beseft uw ellende, treurt en weent; uw gelach moet veranderen in treurigheid, en uw vreugde in neerslachtigheid. \v 10 Vernedert u voor de Here, en Hij zal u verhogen. \s1 Lasterpraat \p \v 11 Spreekt geen kwaad van elkander, broeders. Wie van zijn broeder kwaad spreekt of hem oordeelt, spreekt kwaad van de wet en oordeelt haar; en indien gij de wet oordeelt, zijt gij geen dader, doch een rechter der wet. \v 12 Eén is wetgever en rechter, Hij, die de macht heeft om te behouden en te verderven. Maar wie zijt gij, dat gij uw naaste oordeelt? \s1 Het voorbehoud van Jakobus \p \v 13 Welaan dan, gij, die zegt: Vandaag of morgen gaan wij op reis naar die en die stad, wij zullen er een jaar doorbrengen, zaken doen en winst maken; \v 14 gij, die niet (eens) weet, hoe morgen uw leven zijn zal! Want gij zijt een damp, die voor een korte tijd verschijnt en daarna verdwijnt; \v 15 in plaats van te zeggen: Indien de Here wil, zullen wij leven en dit of dat doen. \v 16 Maar nu roemt gij in uw grootspraak; al zulk roemen is verkeerd. \v 17 Als iemand dan weet goed te doen en het niet doet, is het hem tot zonde. \c 5 \s1 Het gevaar van de rijkdom \p \v 1 Welaan dan, gij rijken, weent en maakt misbaar over de rampen, die u zullen overkomen. \v 2 Uw rijkdom is verrot, uw klederen zijn door de mot aangevreten, \v 3 uw goud en zilver is verroest, en het roest ervan zal tegen u getuigen en uw vlees verteren als vuur. Gij zijt schatten gaan opleggen, terwijl het de laatste dagen zijn. \v 4 Zie, het loon, dat door u is ingehouden van de arbeiders, die uw landen hebben gemaaid, schreeuwt, en het geroep van hen, die uw oogst hebben binnengehaald, is doorgedrongen tot de oren van de Here Sebaot. \v 5 Gij hebt op aarde weelderig geleefd en u te goed gedaan, gij hebt uw hart vetgemest in de slachttijd. \v 6 Gij hebt de rechtvaardige veroordeeld, ja vermoord; er is geen verweer tegen u. \s1 Geduld in het lijden \p \v 7 Hebt dus geduld, broeders, tot de komst des Heren! Zie, de landman wacht op de kostelijke vrucht des lands en heeft geduld, totdat de vroege en late regen erop gevallen is. \v 8 Oefent ook gij geduld, sterkt uw harten, want de komst des Heren is nabij. \v 9 Broeders, zucht niet tegen elkander, opdat gij niet onder het oordeel valt; zie, de Rechter staat voor de deur. \v 10 Broeders, neemt tot een voorbeeld van gelatenheid en geduld de profeten, die in de naam des Heren hebben gesproken. \v 11 Zie, wij prijzen hen zalig, die volhard hebben; gij hebt van de volharding van Job gehoord en gij hebt uit het einde, dat de Here deed volgen, gezien, dat de Here rijk is aan barmhartigheid en ontferming. \s1 De eed – De voorbede \p \v 12 Maar vooral, mijn broeders, zweert niet, noch bij de hemel, noch bij de aarde, noch welke andere eed ook. Laat ja bij u ja zijn en neen neen, opdat gij niet onder het oordeel valt. \v 13 Heeft iemand onder u leed te dragen? Laat hij bidden. Is iemand blij te moede? Laat hij lofzingen. \v 14 Is er iemand bij u ziek? Laat hij dan de oudsten der gemeente tot zich roepen, opdat zij over hem een gebed uitspreken en hem met olie zalven in de naam des Heren. \v 15 En het gelovige gebed zal de lijder gezond maken, en de Here zal hem oprichten. En als hij zonden heeft gedaan, zal hem vergiffenis geschonken worden. \v 16 Belijdt daarom elkander uw zonden en bidt voor elkander, opdat gij genezing ontvangt. Het gebed van een rechtvaardige vermag veel, doordat er kracht aan verleend wordt. \v 17 Elia was slechts een mens zoals wij en hij bad een gebed, dat het niet regenen zou, en het regende niet op het land, drie jaar en zes maanden lang; \v 18 en hij bad opnieuw, en de hemel gaf regen en de aarde deed haar vrucht uitspruiten. \v 19 Mijn broeders, indien bij u iemand van de waarheid afdwaalt, en een ander brengt hem tot inkeer, \v 20 weet dan, dat, wie een zondaar van zijn dwaalweg terugbrengt, diens ziel van de dood zal behouden en tal van zonden bedekken.