\id HEB 59_Hebreeen.usfm, NBG-vertaling 1951, July 2024 \ide UTF-8 \h Hebreeen \toc1 Hebreeën \toc2 Hebreeën \toc3 Heb \mt1 Hebreeën \c 1 \s1 De Zoon boven de engelen \p \v 1 Nadat God eertijds vele malen en op vele wijzen tot de vaderen gesproken had in de profeten, \v 2 heeft Hij nu in het laatst der dagen tot ons gesproken in de Zoon, die Hij gesteld heeft tot erfgenaam van alle dingen, door wie Hij ook de wereld geschapen heeft. \v 3 Deze, de afstraling zijner heerlijkheid en de afdruk van zijn wezen, die alle dingen draagt door het woord zijner kracht, heeft, na de reiniging der zonden tot stand gebracht te hebben, Zich gezet aan de rechterhand van de majesteit in den hoge, \v 4 zóveel machtiger geworden dan de engelen, als Hij uitnemender naam boven hen als erfdeel ontvangen heeft. \v 5 Immers, tot wie der engelen heeft Hij ooit gezegd:Mijn Zoon zijt gij; Ik heb U heden verwekt?En wederom:Ik zal Hem tot Vader zijn, en Hij zal Mij tot Zoon zijn. \v 6 En wanneer Hij wederom de eerstgeborene in de wereld brengt, spreekt Hij:En Hem moeten alle engelen Gods huldigen. \v 7 En van de engelen zegt Hij:Die zijn engelen maakt tot winden en zijn dienaars tot een vuurvlam; \v 8 maar van de Zoon:Uw troon, o God, is in alle eeuwigheiden de scepter der rechtmatigheid is de scepter van zijn koningschap. \v 9 Gerechtigheid hebt Gij liefgehad en ongerechtigheid hebt Gij gehaat; daarom heeft U, o God, uw God met vreugdeolie gezalfd boven uw deelgenoten. \v 10 En:Gij, Here, hebt in den beginne de aarde gegrondvest,en de hemelen zijn het werk uwer handen; \v 11 die zullen vergaan, maar Gij blijft;en zij zullen alle als een kleed verslijten, \v 12 en als een mantel zult Gij ze oprollen, als een kleed zullen zij ook verwisseld worden;maar Gij zijt dezelfde en uw jaren zullen niet ophouden. \v 13 En tot wie der engelen heeft Hij ooit gezegd:Zet U aan mijn rechterhand, totdat Ik uw vijanden gemaakt heb tot een voetbank voor uw voeten? \v 14 Zijn zij niet allen dienende geesten, die uitgezonden worden ten dienste van hen, die het heil zullen beërven? \c 2 \p \v 1 Daarom moeten wij te meer aandacht schenken aan hetgeen wij gehoord hebben, opdat wij niet afdrijven. \v 2 Want indien het woord, door bemiddeling van engelen gesproken, van kracht is gebleken, en elke overtreding en ongehoorzaamheid rechtmatige vergelding heeft ontvangen, \v 3 hoe zullen wij dan ontkomen, indien wij geen ernst maken met zulk een heil, dat allereerst verkondigd is door de Here, en door hen, die het gehoord hebben, op betrouwbare wijze ons is overgeleverd, \v 4 terwijl ook God getuigenis daaraan geeft door tekenen en wonderen en velerlei krachten en door de heilige Geest toe te delen naar zijn wil. \s1 Jezus beneden de engelen gesteld \p \v 5 Want niet aan engelen heeft Hij de toekomende wereld, waarvan wij spreken, onderworpen. \v 6 Maar, iemand heeft ergens betuigd, zeggende:Wat is de mens, dat Gij zijner gedenkt, of des mensen zoon, dat Gij naar hem omziet? \v 7 Gij hebt hem voor een korte tijd beneden de engelen gesteld,met heerlijkheid en eer hebt Gij hem gekroond, \v 8 alle dingen hebt Gij onder zijn voeten onderworpen.Want bij dit: alle dingen [hem] onderworpen, heeft Hij niets uitgezonderd, dat hem niet onderworpen zou zijn. Doch thans zien wij nog niet, dat hem alle dingen onderworpen zijn; \v 9 maar wij zien Jezus, die voor een korte tijd beneden de engelen gesteld was vanwege het lijden des doods, opdat Hij door de genade Gods voor een ieder de dood zou smaken, met heerlijkheid en eer gekroond. \v 10 Want het voegde Hem, om wie en door wie alle dingen bestaan, dat Hij, om vele zonen tot heerlijkheid te brengen, de Leidsman hunner behoudenis door lijden heen zou volmaken. \v 11 Want Hij, die heiligt, en zij, die geheiligd worden, zijn allen uit één; daarom schaamt Hij Zich niet hen broeders te noemen, \v 12 en Hij zegt:Uw naam zal ik aan mijn broeders verkondigen,in het midden der gemeente zal ik U lofzingen; \v 13 en wederom:Ik zal op Hem vertrouwen,en wederom:Ziehier ik en de kinderen, die God mij gegeven heeft. \v 14 Daar nu de kinderen aan bloed en vlees deel hebben, heeft ook Hij op gelijke wijze daaraan deel gekregen, opdat Hij door zijn dood hem, die de macht over de dood had, de duivel, zou onttronen, \v 15 en allen zou bevrijden, die gedurende hun ganse leven door angst voor de dood tot slavernij gedoemd waren. \v 16 Want over de engelen ontfermt Hij Zich niet, maar Hij ontfermt Zich over het nageslacht van Abraham. \v 17 Daarom moest Hij in alle opzichten aan zijn broeders gelijk worden, opdat Hij een barmhartig en getrouw hogepriester zou worden bij God, om de zonden van het volk te verzoenen. \v 18 Want doordat Hij zelf in verzoekingen geleden heeft, kan Hij hun, die verzocht worden, te hulp komen. \c 3 \s1 Jezus boven Mozes verheven \p \v 1 Daarom, heilige broeders, deelgenoten der hemelse roeping, richt uw oog op de apostel en hogepriester onzer belijdenis, Jezus, \v 2 die getrouw is jegens Hem, die Hem heeft aangesteld, evenals ook Mozes getrouw was in [geheel] zijn huis. \v 3 Want Hij is zoveel groter heerlijkheid dan Mozes waardig gekeurd, als de bouwmeester hoger eer geniet dan het huis. \v 4 Want elk huis wordt door iemand gebouwd, maar de bouwmeester van alles is God. \v 5 Nu was Mozes wel getrouw in geheel zijn huis als dienaar om te getuigen van hetgeen gesproken zou worden, \v 6 maar Christus als Zoon over zijn huis. Zijn huis zijn wij, indien wij de vrijmoedigheid en de hoop, waarin wij roemen, [tot het einde onverwrikt] vasthouden. \s1 Gevaar van afval \p \v 7 Daarom, gelijk de heilige Geest zegt:Heden, indien gij zijn stem hoort, \v 8 verhardt uw harten niet, zoals bij de verbittering,ten dage van de verzoeking in de woestijn, \v 9 waar uw vaders Mij verzochten door Mij op de proef te stellen, hoewel zij mijn werken zagen, veertig jaren lang; \v 10 daarom heb Ik een afkeer gekregen van dit geslacht en Ik heb gezegd: Altijd dwalen zij met hun hart,en zij hebben mijn wegen niet gekend, \v 11 zodat Ik gezworen heb in mijn toorn: Nooit zullen zij tot mijn rust ingaan! \v 12 Ziet toe, broeders, dat bij niemand uwer een boos, ongelovig hart zij, door af te vallen van de levende God, \v 13 maar vermaant elkander dagelijks, zolang men nog van een heden kan spreken, opdat niemand van u zich verharde door de misleiding der zonde; \v 14 want wij hebben deel gekregen aan Christus, mits wij het begin van onze verzekerdheid tot het einde onverwrikt vasthouden. \v 15 Als er gezegd wordt:Heden, indien gij zijn stem hoort,verhardt uw harten niet zoals bij de verbittering. \v 16 Wie waren het dan, die, hoewel zij (de stem) gehoord hadden, (God) verbitterden? Waren dat niet allen, die onder Mozes uit Egypte waren uitgegaan? \v 17 En van wie heeft Hij een afkeer gehad, veertig jaren lang? Was het niet van hen, die gezondigd hadden en wier lijken in de woestijn lagen? \v 18 Aan wie anders zwoer Hij, dat zij tot zijn rust niet zouden ingaan, dan aan hen, die ongehoorzaam geweest waren? \v 19 Zo zien wij, dat zij niet konden ingaan wegens hun ongeloof. \c 4 \s1 De rust, die God geeft \p \v 1 Laten wij daarom op onze hoede zijn, dat niemand van u, terwijl nog een belofte van tot zijn rust in te gaan bestaat, de indruk zou wekken achter te blijven. \v 2 Want ook ons is het evangelie verkondigd evenals hun, maar het woord der prediking was hun niet van nut, omdat het niet met geloof gepaard ging bij hen, die het hoorden. \v 3 Want wij gaan tot [de] rust in, wij, die tot geloof gekomen zijn, zoals Hij gesproken heeft:gelijk Ik gezworen heb in mijn toorn:Nooit zullen zij tot mijn rust ingaan,en toch waren zijn werken van de grondlegging der wereld af gereed. \v 4 Want Hij heeft ergens van de zevende dag aldus gesproken: En God rustte op de zevende dag van al zijn werken; \v 5 en hier wederom: Nooit zullen zij tot mijn rust ingaan. \v 6 Aangezien nog te wachten is, dat sommigen tot die rust zullen ingaan, en zij, die het evangelie eerst ontvangen hebben, niet ingegaan zijn wegens hun ongehoorzaamheid, \v 7 stelt Hij wederom een dag vast, heden, als Hij door David na zo lange tijd spreekt, zoals boven gezegd werd:Heden, indien gij zijn stem hoort,verhardt uw harten niet. \v 8 Want indien Jozua hen in de rust gebracht had, zou Hij niet (meer) over een andere, latere dag gesproken hebben. \v 9 Er blijft dus een sabbatsrust voor het volk van God. \v 10 Want wie tot zijn rust is ingegaan, is ook zelf tot rust gekomen van zijn werken, evenals God van de zijne. \v 11 Laten wij er dus ernst mede maken om tot die rust in te gaan, opdat niemand ten val kome door dit voorbeeld van ongehoorzaamheid te volgen. \v 12 Want het woord Gods is levend en krachtig en scherper dan enig tweesnijdend zwaard en het dringt door, zó diep, dat het vaneenscheidt ziel en geest, gewrichten en merg, en het schift overleggingen en gedachten des harten; \v 13 en geen schepsel is voor Hem verborgen, want alle dingen liggen open en ontbloot voor de ogen van Hem, voor wie wij rekenschap hebben af te leggen. \s1 Jezus als hogepriester \p \v 14 Daar wij nu een grote hogepriester hebben, die de hemelen is doorgegaan, Jezus, de Zoon van God, laten wij aan die belijdenis vasthouden. \v 15 Want wij hebben geen hogepriester, die niet kan medevoelen met onze zwakheden, maar een, die in alle dingen op gelijke wijze (als wij) is verzocht geweest, doch zonder te zondigen. \v 16 Laten wij daarom met vrijmoedigheid toegaan tot de troon der genade, opdat wij barmhartigheid ontvangen en genade vinden om hulp te verkrijgen te gelegener tijd. \c 5 \p \v 1 Want elke hogepriester, die uit de mensen genomen wordt, treedt voor de mensen op bij God, om gaven en offers te brengen voor de zonden. \v 2 Hij kan tegemoetkomend zijn jegens de onwetenden en dwalenden, daar hij ook zelf met zwakheid omvangen is, \v 3 die hem verplicht evenzeer als voor het volk, voor zichzelf offers voor de zonden te brengen. \v 4 En niemand matigt zichzelf die waardigheid aan, doch men wordt ertoe geroepen door God, zoals immers ook Aäron. \v 5 Zo heeft ook Christus Zichzelf niet de eer toegekend hogepriester te worden, maar Hij, die tot Hem sprak:Mijn Zoon zijt Gij; Ik heb U heden verwekt; \v 6 zoals Hij ook op een andere plaats spreekt:Gij zijt priester in eeuwigheid naar de ordening van Melchisedek. \v 7 Tijdens zijn dagen in het vlees heeft Hij gebeden en smekingen onder sterk geroep en tranen geofferd aan Hem, die Hem uit de dood kon redden, en Hij is verhoord uit zijn angst, \v 8 en zo heeft Hij, hoewel Hij de Zoon was, de gehoorzaamheid geleerd uit hetgeen Hij heeft geleden, \v 9 en toen Hij het einde had bereikt, is Hij voor allen, die Hem gehoorzamen, een oorzaak van eeuwig heil geworden, \v 10 door God aangesproken als hogepriester naar de ordening van Melchisedek. \s1 Waarschuwing tegen verachtering \p \v 11 Hierover hebben wij veel te zeggen, maar het is moeilijk uit te leggen, omdat gij traag zijt geworden in het horen. \v 12 Want hoewel gij, naar de tijd gerekend, leraars behoordet te zijn, hebt gij weer nodig, dat men u de eerste beginselen van de uitspraken Gods leert, en gij hebt nog melk nodig (en) geen vaste spijs. \v 13 Want ieder, die nog van melk leeft, heeft geen weet van de rechte prediking: hij is nog een zuigeling. \v 14 Maar de vaste spijs is voor de volwassenen, die door het gebruik hun zinnen geoefend hebben in het onderscheiden van goed en kwaad. \c 6 \p \v 1 Laten wij daarom het eerste onderwijs aangaande Christus laten rusten en ons richten op het volkomene, zonder opnieuw het fundament te leggen van bekering van dode werken en van geloof in God, \v 2 van een leer van dopen en van oplegging der handen, van opstanding der doden en van een eeuwig oordeel; \v 3 en dat zullen wij doen, indien God het vergunt. \v 4 Want het is onmogelijk, degenen, die eens verlicht zijn geweest, van de hemelse gave genoten hebben en deel gekregen hebben aan de heilige Geest, \v 5 en het goede woord Gods en de krachten der toekomende eeuw gesmaakt hebben, \v 6 en daarna afgevallen zijn, weder opnieuw tot bekering te brengen, daar zij wat hen betreft de Zoon van God opnieuw kruisigen en tot een bespotting maken. \v 7 Want de grond, die de regen, welke er telkens op valt, indrinkt en gewas voortbrengt, geschikt voor hen, ter wille van wie hij ook bewerkt wordt, ontvangt zegen van God; \v 8 doch als hij doornen en distelen draagt, is hij ondeugdelijk en niet ver van de vervloeking, die uitloopt op verbranding. \s1 Volharding in de hoop \p \v 9 Maar wat u betreft, geliefden, ook al spreken wij zo, wij zijn overtuigd van iets beters, waaraan uw heil hangt. \v 10 Want God is niet onrechtvaardig, dat Hij uw werk zou vergeten en de liefde, die gij voor zijn naam getoond hebt door de diensten, welke gij de heiligen bewezen hebt en nog bewijst. \v 11 Maar het is onze begeerte, dat ieder uwer dezelfde ijver blijve betonen tot de verwezenlijking der hoop tot het einde toe, \v 12 opdat gij niet traag wordt, maar navolgers moogt zijn van hen, die door geloof en geduld de beloften beërven. \v 13 Want toen God aan Abraham zijn belofte deed, zwoer Hij, omdat Hij bij niemand hoger kon zweren, bij Zichzelf, \v 14 zeggende: Voorzeker zal Ik u zegenen en zekerlijk u vermeerderen. \v 15 En zó, door geduld te oefenen, heeft deze het beloofde verkregen. \v 16 Want mensen zweren bij wie hoger is, en de eed dient hun tot bekrachtiging, als einde van alle tegenspraak. \v 17 Daarom heeft God, toen Hij des te nadrukkelijker aan de erfgenamen der belofte het onveranderlijke van zijn raad wilde doen blijken, Zich onder ede verbonden, \v 18 opdat door twee onveranderlijke dingen, waarbij het onmogelijk is, dat God liegen zou, wij, die (tot Hem de) toevlucht genomen hebben, een krachtige aansporing zouden hebben om de hoop te grijpen, die voor ons ligt. \v 19 Haar hebben wij als een anker der ziel, dat veilig en vast is, en dat reikt tot binnen het voorhangsel, \v 20 waarheen Jezus voor ons als voorloper is binnengegaan naar de ordening van Melchisedek hogepriester geworden in eeuwigheid. \c 7 \s1 Christus en Melchisedek \p \v 1 Want deze Melchisedek, koning van Salem, priester van de allerhoogste God, die Abraham bij zijn terugkeer na het verslaan van de koningen tegemoet kwam en hem zegende, \v 2 aan wie ook Abraham een tiende van alles gegeven heeft, is vooreerst, volgens de uitlegging (van zijn naam): koning der gerechtigheid, vervolgens ook: koning van Salem, dat is: koning des vredes; \v 3 zonder vader, zonder moeder, zonder geslachtsregister, zonder begin van dagen of einde des levens, en, aan de Zoon van God gelijkgesteld, blijft hij priester voor altoos. \v 4 Merkt dan op, hoe groot deze is, aan wie de aartsvader Abraham een tiende gegeven heeft van het beste van de buit. \v 5 Nu hebben zij, die uit de zonen van Levi het priesterambt verkrijgen, volgens de wet wel de opdracht tienden te heffen van het volk, dat is, van hun broeders, hoewel dezen uit de lendenen van Abraham zijn voortgekomen; \v 6 maar hij, die zich niet tot hun geslacht kon rekenen, heeft van Abraham tienden genomen en een zegen gegeven aan de drager der beloften. \v 7 Nu is het onwedersprekelijk, dat het mindere door het meerdere wordt gezegend. \v 8 En hier ontvangen sterfelijke mensen tienden, doch dáár iemand, van wie wordt getuigd, dat hij leeft. \v 9 Ja, om zo te zeggen, is zelfs Levi, die tienden heft, door Abraham aan het tiendrecht (van een ander) onderworpen, \v 10 want hij was nog in de lendenen van zijn vader, toen Melchisedek deze tegemoet kwam. \s1 Christus hoger priester dan Aäron \p \v 11 Indien nu het Levitische priesterschap het volmaakte gebracht had, immers, daaronder heeft het volk de wet ontvangen – waarom was het dan nog nodig, dat een andere priester naar de ordening van Melchisedek opstond, van wie niet gezegd werd, dat hij naar de ordening van Aäron is? \v 12 Want uit een verandering van priesterschap volgt noodzakelijk ook een verandering van wet. \v 13 Want Hij, van wie aldus wordt gesproken, heeft behoord tot een andere stam, waaruit niemand met het altaar te doen had: \v 14 het is immers duidelijk, dat onze Here uit Juda is gesproten, ten aanzien van welke stam Mozes met geen woord van priesters gerept heeft. \v 15 En nog veel duidelijker wordt het, als naar het evenbeeld van Melchisedek een andere priester opstaat, \v 16 die dit niet geworden is krachtens een wet met een voorschrift betreffende vleselijke (afkomst), maar krachtens een onvernietigbaar leven. \v 17 Want van Hem wordt getuigd: Gij zijt priester in eeuwigheid naar de ordening van Melchisedek. \v 18 Want een vroeger voorschrift wordt wel afgeschaft, als het zonder kracht en nut is, \v 19 – immers de wet heeft in geen enkel opzicht het volmaakte gebracht – maar thans wordt een betere hoop gewekt, waardoor wij nader tot God komen. \v 20 En in zoverre het niet zonder een plechtige eed plaats had – want genen zijn zonder eed priester geworden, \v 21 maar déze met een eed bij monde van Hem, die tot Hem sprak: De Here heeft gezworen en het zal Hem niet berouwen: Gij zijt priester in eeuwigheid – \v 22 in zoverre is Jezus ook van een beter verbond borg geworden. \v 23 En zíj zijn in groter getale priester geworden, omdat zij door de dood verhinderd werden het te blijven, \v 24 doch Híj heeft, juist doordat Hij in eeuwigheid blijft, een priesterschap, dat op geen ander kan overgaan. \v 25 Daarom kan Hij ook volkomen behouden, wie door Hem tot God gaan, daar Hij altijd leeft om voor hen te pleiten. \v 26 Immers, zulk een hogepriester hadden wij ook nodig: heilig, zonder schuld of smet, gescheiden van de zondaren en boven de hemelen verheven; \v 27 die niet, gelijk de hogepriesters, van dag tot dag eerst offers voor zijn eigen zonden behoeft te brengen en daarna voor die van het volk, want dit laatste heeft Hij eens voor altijd gedaan, toen Hij Zichzelf ten offer bracht. \v 28 Want de wet stelt als hogepriester mensen, die met zwakheid behept zijn, maar het plechtige woord van de eed, die ná de wet kwam, stelt de Zoon, die in eeuwigheid volmaakt is. \c 8 \s1 De hogepriester van het nieuwe verbond \p \v 1 De hoofdzaak van ons onderwerp is, dat wij zulk een hogepriester hebben, die gezeten is ter rechterzijde van de troon der majesteit in de hemelen, \v 2 de dienst verrichtende in het heiligdom, in de ware tabernakel, die de Here opgericht heeft, en niet een mens. \v 3 Want iedere hogepriester treedt op om gaven en offers te brengen, en om die reden was het noodzakelijk, dat ook deze iets had om te offeren. \v 4 Indien Hij nu op aarde was, dan zou Hij niet eens priester wezen, daar er (hier reeds) zijn om volgens de wet de gaven te offeren. \v 5 Dezen verrichten slechts dienst bij een afbeelding en schaduw van het hemelse, blijkens de godsspraak, die Mozes ontving, toen hij de tabernakel zou gereedmaken. Zie toe, zegt Hij immers, dat gij alles maakt naar het voorbeeld, dat u getoond werd op de berg. \v 6 Nu echter heeft Hij een zoveel verhevener dienst verkregen, als Hij de middelaar is van een beter verbond, waarvan de rechtskracht op betere beloften berust. \v 7 Want indien dat eerste onberispelijk ware geweest, zou er geen plaats gezocht zijn voor een tweede. \v 8 Want Hij berispt hen, als Hij zegt:Zie, er komen dagen, spreekt de Here, dat Ik voor het huis Israëls en het huis Juda een nieuw verbond tot stand zal brengen, \v 9 niet zoals het verbond, dat Ik met hun vaderen maakteten dage, dat Ik hen bij de hand nam om hen uit het land Egypte te leiden, want zij hebben zich niet gehouden aan mijn verbonden Ik heb Mij niet meer om hen bekommerd, spreekt de Here. \v 10 Want dit is het verbond, waarmede Ik Mij verbinden zal aan het huis Israëls na die dagen, spreekt de Here:Ik zal mijn wetten in hun verstand leggen,en Ik zal die in hun harten schrijven,en Ik zal hun tot een God zijn en zij zullen Mij tot een volk zijn. \v 11 En niet langer zullen zij een ieder zijn medeburger, en een ieder zijn broeder leren, zeggende:Ken de Here,want allen zullen zij Mij kennen, van de kleinste tot de grootste onder hen. \v 12 Want Ik zal genadig zijn over hun ongerechtigheden,en hun zonden zal Ik niet meer gedenken. \v 13 Als Hij spreekt van een nieuw (verbond), heeft Hij daarmede het eerste voor verouderd verklaard. En wat veroudert en verjaart, is niet ver van verdwijning. \c 9 \s1 Het heiligdom op aarde en in de hemel \p \v 1 Nu had ook wel het eerste (verbond) bepalingen voor de eredienst en een heiligdom voor deze wereld. \v 2 Want er was een tent ingericht, de voorste, waarin de kandelaar en de tafel met de toonbroden stonden; deze werd het heilige genoemd; \v 3 en achter het tweede voorhangsel was een tent, genaamd het heilige der heiligen, \v 4 met een gouden reukofferaltaar en de ark des verbonds, rondom met goud overtrokken, waarin zich bevonden een gouden kruik met het manna, de staf van Aäron, die gebloeid had, en de tafelen des verbonds; \v 5 daarboven waren de cherubs der heerlijkheid, die het verzoendeksel overschaduwden; hierover kunnen wij nu niet in bijzonderheden treden. \v 6 Dit was dan aldus ingericht, en de priesters kwamen bij het vervullen van hun diensten voortdurend in de voorste tent, \v 7 maar in de tweede alleen de hogepriester, eenmaal in het jaar, niet zonder bloed, dat hij offerde voor zichzelf en voor de zonden door het volk in onwetendheid bedreven. \v 8 Daarmede gaf de heilige Geest te kennen, dat de weg naar het heiligdom nog niet openlag, zolang de eerste tent nog bestond. \v 9 Dit was een zinnebeeld voor de tegenwoordige tijd, in zoverre gaven en offers gebracht werden, die niet bij machte waren hem, die (God daarmede) dient, voor zijn besef te volmaken, \v 10 daar zij met hun spijzen en dranken en onderscheiden wassingen slechts bepalingen voor het vlees zijn, opgelegd tot de tijd van het herstel. \s1 De nieuwe ordening \p \v 11 Maar Christus, opgetreden als hogepriester der goederen, die gekomen zijn, is door de grotere en meer volmaakte tabernakel, niet met handen gemaakt, dat is, niet van deze schepping, \v 12 en dat niet met het bloed van bokken en kalveren, maar met zijn eigen bloed, eens voor altijd binnengegaan in het heiligdom, waardoor Hij een eeuwige verlossing verwierf. \v 13 Want als (reeds) het bloed van bokken en stieren en de besprenging met de as der vaars hen, die verontreinigd zijn, heiligt, zodat zij naar het vlees gereinigd worden, \v 14 hoeveel te meer zal het bloed van Christus, die door de eeuwige Geest Zichzelf als een smetteloos offer aan God gebracht heeft, ons bewustzijn reinigen van dode werken, om de levende God te dienen? \v 15 En daarom is Hij de middelaar van een nieuw verbond, opdat, nu Hij de dood had ondergaan om te bevrijden van de overtredingen onder het eerste verbond, de geroepenen de belofte der eeuwige erfenis ontvangen zouden. \v 16 Want waar een testament is, moet noodzakelijk van de dood van de erflater melding gemaakt worden; \v 17 een testament toch wordt alleen van kracht, indien er iemand gestorven is, daar het nog geen gevolg heeft, zolang de erflater leeft. \v 18 Daarom is ook het eerste (verbond) niet zonder bloed ingewijd. \v 19 Want nadat door Mozes elk gebod volgens de wet aan al het volk was medegedeeld, nam hij het bloed der kalveren en der bokken met water, scharlaken wol en hysop en besprengde het boek zelf en al het volk, \v 20 zeggende: Dit is het bloed van het verbond, dat God u heeft voorgeschreven. \v 21 En ook de tabernakel en al het gereedschap voor de eredienst besprengde hij evenzo met bloed. \v 22 En nagenoeg alles wordt volgens de wet met bloed gereinigd, en zonder bloedstorting geschiedt er geen vergeving. \v 23 Noodzakelijk moesten dus hiermede de afbeeldingen van de hemelse dingen gereinigd worden, maar de hemelse dingen zelf met betere offeranden dan deze. \v 24 Want Christus is niet binnengegaan in een heiligdom met handen gemaakt, een afbeelding van het ware, maar in de hemel zelf, om thans, ons ten goede, voor het aangezicht Gods te verschijnen; \v 25 ook niet om Zichzelf dikwijls te offeren, gelijk de hogepriester jaarlijks met ander bloed dan het zijne in het heiligdom gaat, \v 26 want dan had Hij dikwijls moeten lijden sinds de grondlegging der wereld; maar thans is Hij éénmaal, bij de voleinding der eeuwen, verschenen om door zijn offer de zonde weg te doen. \v 27 En zoals het de mensen beschikt is, éénmaal te sterven en daarna het oordeel, \v 28 zo zal ook Christus, nadat Hij Zich éénmaal geofferd heeft om veler zonden op Zich te nemen, ten tweeden male zonder zonde aanschouwd worden door hen, die Hem tot hun heil verwachten. \c 10 \s1 Het volmaakte offer \p \v 1 Want daar de wet slechts een schaduw heeft der toekomstige goederen, niet de gestalte dier dingen zelf, is zij nimmer in staat ieder jaar met dezelfde offeranden, die onafgebroken gebracht worden, degenen, die toetreden, te volmaken. \v 2 Immers, zou anders het offeren daarvan niet opgehouden zijn, doordat degenen, die de dienst verrichten, na eenmaal gereinigd te zijn, generlei besef van zonden meer hadden? \v 3 Doch door die offeranden werden ieder jaar de zonden in gedachtenis gebracht; \v 4 want het is onmogelijk, dat het bloed van stieren of bokken zonden zou wegnemen. \v 5 Daarom zegt Hij bij zijn komst in de wereld:Slachtoffer en offergave hebt Gij niet gewild, maar Gij hebt Mij een lichaam bereid; \v 6 in brandoffers en zondoffers hebt Gij geen welbehagen gehad. \v 7 Toen zeide Ik: zie, hier ben Ik – in de boekrol staat van Mij geschreven – om uw wil, o God, te doen. \v 8 In de aanhef zegt Hij: Slachtoffers en offergaven, brandoffers en zondoffers, hebt Gij niet gewild, noch daarin een welbehagen gehad, hoewel zij naar de wet gebracht worden. \v 9 (Doch) daarna heeft Hij gezegd: Zie, hier ben Ik om uw wil te doen. Hij heft het eerste op, om het tweede te laten gelden. \v 10 Krachtens die wil zijn wij eens voor altijd geheiligd door het offer van het lichaam van Jezus Christus. \v 11 Voorts staat elke priester dagelijks in zijn dienst om telkens dezelfde offers te brengen, die nimmer de zonden kunnen wegnemen; \v 12 deze echter is, na één offer voor de zonden te hebben gebracht, voor altijd gezeten aan de rechterhand van God, \v 13 voorts afwachtende, totdat zijn vijanden gemaakt worden tot een voetbank voor zijn voeten. \v 14 Want door één offerande heeft Hij voor altijd hen volmaakt, die geheiligd worden. \v 15 En ook de heilige Geest geeft ons daarvan getuigenis, \v 16 want nadat Hij gezegd had:Dit is het verbond, waarmede Ik Mij aan hen verbinden zal na die dagen,zegt de Here:Ik zal mijn wetten in hun harten leggen,en die ook in hun verstand schrijven, \v 17 en hun zonden en ongerechtigheden zal Ik niet meer gedenken. \v 18 Waar dan voor deze dingen vergeving bestaat, is er geen zondoffer meer (nodig). \s1 Standvastigheid \p \v 19 Daar wij dan, broeders, volle vrijmoedigheid bezitten om in te gaan in het heiligdom door het bloed van Jezus, \v 20 langs de nieuwe en levende weg, die Hij ons ingewijd heeft, door het voorhangsel, dat is, zijn vlees, \v 21 en wij een grote priester over het huis Gods hebben, \v 22 laten wij toetreden met een waarachtig hart, in volle verzekerdheid des geloofs, met een hart, dat door besprenging gezuiverd is van besef van kwaad, en met een lichaam, dat gewassen is met zuiver water. \v 23 Laten wij de belijdenis van hetgeen wij hopen onwankelbaar vasthouden, want Hij, die beloofd heeft, is getrouw. \v 24 En laten wij op elkander acht geven om elkaar aan te vuren tot liefde en goede werken. \v 25 Wij moeten onze eigen bijeenkomst niet verzuimen, zoals sommigen dat gewoon zijn, maar elkander aansporen, en dat des te meer, naarmate gij de dag ziet naderen. \v 26 Want indien wij opzettelijk zondigen, nadat wij tot erkentenis der waarheid gekomen zijn, blijft er geen offer voor de zonden meer over, \v 27 maar een vreselijk uitzicht op het oordeel en de felheid van een vuur, dat de wederspannigen zal verteren. \v 28 Indien iemand de wet van Mozes terzijde heeft gesteld, wordt hij zonder mededogen gedood op het getuigenis van twee of drie personen. \v 29 Hoeveel zwaarder straf, meent gij, zal híj verdienen, die de Zoon van God met voeten heeft getreden, het bloed des verbonds, waardoor hij geheiligd was, onrein geacht en de Geest der genade gesmaad heeft? \v 30 Want wij weten, wie gezegd heeft: Mij komt de wraak toe, Ik zal het vergelden! En wederom: De Here zal zijn volk oordelen. \v 31 Vreselijk is het, te vallen in de handen van de levende God! \v 32 Herinnert u de dagen van weleer, toen gij, na verlicht te zijn, zo menigmaal lijden doorworsteld hebt, \v 33 hetzij zelf een schouwspel van smaad en verdrukking, hetzij deelnemende aan het lot van hen, die in zulk een toestand verkeerden. \v 34 Want gij hebt met de gevangenen mede geleden en de roof van uw bezit blijmoedig aanvaard, want gij wist, dat gijzelf een beter en blijvend bezit hebt. \v 35 Geeft dan uw vrijmoedigheid niet prijs, die een ruime vergelding heeft te wachten. \v 36 Want gij hebt volharding nodig, om, de wil van God doende, te verkrijgen hetgeen beloofd is. \v 37 Want nog een korte, korte tijd, en Hij, die komt, zal er zijn en niet op Zich laten wachten, \v 38 en mijn rechtvaardige zal uit geloof leven;maar als hij nalatig wordt, dan heeft mijn ziel in hem geen welbehagen. \v 39 Doch wij hebben niets van doen met nalatigheid, die ten verderve leidt, doch met geloof, dat de ziel behoudt. \c 11 \s1 Geloofsgetuigen \p \v 1 Het geloof nu is de zekerheid der dingen, die men hoopt, en het bewijs der dingen, die men niet ziet. \v 2 Want door dit (geloof) is aan de ouden een getuigenis gegeven. \v 3 Door het geloof verstaan wij, dat de wereld door het woord Gods tot stand gebracht is, zodat het zichtbare niet ontstaan is uit het waarneembare. \v 4 Door het geloof heeft Abel Gode een beter offer gebracht dan Kaïn; hierdoor werd van hem getuigd, dat hij rechtvaardig was, daar God getuigenis gaf aan zijn gaven, en hierdoor spreekt hij nog, nadat hij gestorven is. \v 5 Door het geloof is Henoch weggenomen zodat hij de dood niet zag, en hij werd niet meer gevonden, want God had hem weggenomen. Want vóórdat hij werd weggenomen, is van hem getuigd, dat hij Gode welgevallig was geweest; \v 6 maar zonder geloof is het onmogelijk (Hem) welgevallig te zijn. Want wie tot God komt, moet geloven, dat Hij bestaat en een beloner is voor wie Hem ernstig zoeken. \v 7 Door het geloof heeft Noach, nadat hij een godsspraak ontvangen had over iets, dat nog niet gezien werd, eerbiedig de ark toebereid tot redding van zijn huisgezin; en door dat (geloof) heeft hij de wereld veroordeeld en is hij een erfgenaam geworden der gerechtigheid, die aan het geloof beantwoordt. \v 8 Door het geloof is Abraham, toen hij geroepen werd, in gehoorzaamheid getrokken naar een plaats, die hij ter erfenis zou ontvangen, en hij vertrok, zonder te weten waar hij komen zou. \v 9 Door het geloof heeft hij vertoefd in het land der belofte, als in een vreemd land, waar hij in tenten woonde met Isaak en Jakob, die medeërfgenamen waren van dezelfde belofte; \v 10 want hij verwachtte de stad met fundamenten, waarvan God de ontwerper en bouwmeester is. \v 11 Door het geloof heeft ook Sara kracht ontvangen om moeder te worden, en dat ondanks haar hoge leeftijd, daar zij Hem, die het beloofd had, betrouwbaar achtte. \v 12 Daarom zijn er dan ook uit één man, en wel een verstorvene, voortgekomen als de sterren des hemels in menigte en gelijk het zand aan de oever der zee, dat ontelbaar is. \v 13 In (dat) geloof zijn deze allen gestorven, zonder de beloften verkregen te hebben; slechts uit de verte hebben zij die gezien en begroet, en zij hebben beleden, dat zij vreemdelingen en bijwoners waren op aarde. \v 14 Want wie zulke dingen zeggen, geven te kennen, dat zij een vaderland zoeken. \v 15 En als zij gedachtig geweest waren aan het vaderland, dat zij verlaten hadden, zouden zij gelegenheid gehad hebben terug te keren; \v 16 maar nu verlangen zij naar een beter, dat is een hemels, vaderland. Daarom schaamt God Zich voor hen niet hun God te heten, want Hij had hun een stad bereid. \v 17 Door het geloof heeft Abraham, toen hij verzocht werd, Isaak ten offer gebracht, en hij, die de beloften aanvaard had, wilde zijn enige zoon offeren, \v 18 hij, tot wie gezegd was: Door Isaak zal men van nageslacht van u spreken. Hij heeft overwogen, dat God bij machte was hem zelfs uit de doden op te wekken, \v 19 en daaruit heeft hij hem ook bij wijze van spreken teruggekregen. \v 20 Door het geloof heeft Isaak aan Jakob en Esau zijn zegen gegeven, ook voor de toekomst. \v 21 Door het geloof heeft Jakob bij zijn sterven ieder der zonen van Jozef gezegend en hij heeft aangebeden, (leunende) op het uiteinde van zijn staf. \v 22 Door het geloof heeft Jozef aan het einde van zijn leven gewaagd van de uittocht der kinderen Israëls en voorschriften gegeven over zijn gebeente. \v 23 Door het geloof is Mozes na zijn geboorte drie maanden door zijn ouders verborgen gehouden, omdat zij zagen, dat hij een schoon kind was, en zij hebben het bevel des konings niet gevreesd. \v 24 Door het geloof heeft Mozes, volwassen geworden, geweigerd door te gaan voor een zoon van Farao’s dochter, \v 25 maar hij heeft liever met het volk Gods kwaad verdragen, dan tijdelijk van de zonde te genieten; \v 26 en hij heeft de smaad van Christus groter rijkdom geacht dan de schatten van Egypte, want hij hield de blik gericht op de vergelding. \v 27 Door het geloof heeft hij Egypte verlaten, zonder de toorn des konings te duchten. Want hij bleef standvastig, als ziende de Onzienlijke. \v 28 Door het geloof heeft hij het Pascha gehouden en het bloed doen aanbrengen, opdat de verderver hun eerstgeborenen niet zou aanraken. \v 29 Door het geloof zijn zij door de Rode Zee gegaan als over droog land, terwijl de Egyptenaars, toen zij het ook beproefden, verzwolgen werden. \v 30 Door het geloof zijn de muren van Jericho neergestort, nadat (het volk) er zeven dagen lang omheen getrokken was. \v 31 Door het geloof is Rachab, de hoer, niet met de ongehoorzamen omgekomen, daar zij de verspieders met vrede had opgenomen. \v 32 En wat moet ik nog verder aanvoeren? Immers, de tijd zou mij ontbreken, als ik ging verhalen van Gideon, Barak, Simson, Jefta, David en Samuël en de profeten, \v 33 die door het geloof koninkrijken onderworpen, gerechtigheid geoefend, de vervulling der belofte verkregen hebben, muilen van leeuwen dichtgesnoerd, \v 34 de kracht van het vuur gedoofd hebben. Zij zijn aan scherpe zwaarden ontkomen, in zwakheid hebben zij kracht ontvangen, zij zijn in de oorlog sterk geworden en hebben vijandige legers doen afdeinzen. \v 35 Vrouwen hebben haar doden uit de opstanding terugontvangen, anderen hebben zich laten folteren en van geen bevrijding willen weten, opdat zij aan een betere opstanding deel mochten hebben. \v 36 Anderen weder hebben hoon en geselslagen verduurd, daarenboven nog boeien en gevangenschap. \v 37 Zij zijn gestenigd, op zware proef gesteld, doormidden gezaagd, met het zwaard vermoord; zij hebben rondgezworven in schapevachten en geitevellen, onder ontbering, verdrukking en mishandeling \v 38 – de wereld was hunner niet waardig – zij hebben rondgedoold door woestijnen, en gebergten, in spelonken en de holen der aarde. \v 39 Ook deze allen, hoewel door het geloof een getuigenis aan hen gegeven is, hebben het beloofde niet verkregen, \v 40 daar God iets beters met ons voor had, zodat zij niet zonder ons tot de volmaaktheid konden komen. \c 12 \s1 Opwekking tot trouw \p \v 1 Daarom dan, laten ook wij, nu wij zulk een grote wolk van getuigen rondom ons hebben, afleggen alle last en de zonde, die ons zo licht in de weg staat, en met volharding de wedloop lopen, die vóór ons ligt. \v 2 Laat ons oog daarbij (alleen) gericht zijn op Jezus, de leidsman en voleinder des geloofs, die, om de vreugde, welke vóór Hem lag, het kruis op Zich genomen heeft, de schande niet achtende, en gezeten is ter rechterzijde van de troon Gods. \v 3 Vestigt uw aandacht dan op Hem, die zulk een tegenspraak van de zondaren tegen Zich heeft verdragen, opdat gij niet door matheid van ziel verslapt. \v 4 Gij hebt nog niet ten bloede toe weerstand geboden in uw worsteling tegen de zonde, \v 5 en gij hebt de vermaning vergeten, die tot u als tot zonen spreekt:Mijn zoon, acht de tuchtiging des Heren niet gering,en verslap niet, als gij door Hem bestraft wordt, \v 6 want wie Hij liefheeft, tuchtigt de Here, en Hij kastijdt iedere zoon, die Hij aanneemt. \v 7 Als tuchtiging hebt gij dit te dragen: God behandelt u als zonen. Want is er wel een zoon, die door zijn vader niet getuchtigd wordt? \v 8 Blijft gij echter vrij van de tuchtiging, welke allen ondergaan hebben, dan zijt gij bastaards, en geen zonen. \v 9 Voorts, de tuchtiging van onze vaders naar het vlees hebben wij ondergaan en wij zagen tegen hen op; zullen wij ons dan niet nog veel meer onderwerpen aan de Vader der geesten, en leven? \v 10 Want zíj hebben ons voor luttele dagen naar hun beste weten getuchtigd, maar Híj doet het tot ons nut, opdat wij deel verkrijgen aan zijn heiligheid. \v 11 Want alle tucht schijnt op het ogenblik zelf geen vreugde, maar smart te brengen, doch later brengt zij hun, die erdoor geoefend zijn, een vreedzame vrucht, die bestaat in gerechtigheid. \v 12 Heft dan de slappe handen op en strekt de knikkende knieën, \v 13 en maakt een recht spoor met uw voeten, opdat hetgeen kreupel is niet uit het lid gerake, doch veeleer geneze. \v 14 Jaagt naar vrede met allen en naar de heiliging, zonder welke niemand de Here zal zien. \v 15 Ziet daarbij toe, dat niemand verachtere van de genade Gods, dat er geen bittere wortel opschiete en verwarring stichte, en daardoor zeer velen zouden besmet worden. \v 16 Laat niemand een hoereerder zijn, of onverschillig als Esau, die voor één spijze zijn eerstgeboorterecht verkocht. \v 17 Want gij weet, dat hij later, toen hij (toch) de zegen wilde erven, afgewezen werd, want toen vond hij geen plaats voor berouw, hoewel hij het onder tranen zocht. \s1 Grote verantwoordelijkheid \p \v 18 Want gij zijt niet genaderd tot een tastbaar en brandend vuur, tot donkerheid, duisternis en stormwind, \v 19 tot het geklank van een bazuin en tot het geluid van een stem, bij het horen waarvan zij verzochten, dat niet verder tot hen gesproken werd; \v 20 want zij konden dit bevel niet dragen: Zelfs als een dier de berg aanraakt, zal het worden gestenigd. \v 21 En zó ontzaglijk was het verschijnsel, dat Mozes zeide: Ik ben enkel vreze en beving. \v 22 Maar gij zijt genaderd tot de berg Sion, tot de stad van de levende God, het hemelse Jeruzalem, en tot tienduizendtallen van engelen, \v 23 en tot een feestelijke en plechtige vergadering van eerstgeborenen, die ingeschreven zijn in de hemelen, en tot God, de Rechter over allen, en tot de geesten der rechtvaardigen, die de voleinding bereikt hebben, \v 24 en tot Jezus, de middelaar van een nieuw verbond, en tot het bloed der besprenging, dat krachtiger spreekt dan Abel. \v 25 Ziet dan toe, dat gij Hem, die spreekt, niet afwijst. Want als genen niet ontkomen zijn, toen zij Hem afwezen, die zijn godsspraak op aarde deed horen, hoeveel te minder wij, als wij ons afwenden van Hem, die uit de hemelen (spreekt). \v 26 Toen heeft zijn stem de aarde doen wankelen, doch thans heeft Hij een belofte gegeven, zeggende: Nog eenmaal zal Ik niet slechts de aarde, maar ook de hemel doen beven. \v 27 Dit: nog eenmaal, doelt op een verandering der wankele dingen als van iets, dat slechts geschapen is, opdat blijve, wat niet wankel is. \v 28 Laten wij derhalve, omdat wij een onwankelbaar koninkrijk ontvangen, dankbaar zijn en hierdoor God vereren op een Hem welbehagelijke wijze met eerbied en ontzag, \v 29 want onze God is een verterend vuur. \c 13 \s1 Vermaningen en heilbede \p \v 1 Laat de broederlijke liefde blijven. \v 2 Vergeet de herbergzaamheid niet, want daardoor hebben sommigen, zonder het te weten, engelen geherbergd. \v 3 Denkt aan de gevangenen, alsof gij met hen gevangen waart; aan hen, die mishandeld worden, als (mensen), die ook zelf een lichaam hebt. \v 4 Het huwelijk zij in ere bij allen en het bed onbezoedeld, want hoereerders en echtbrekers zal God oordelen. \v 5 Laat uw wijze van doen onbaatzuchtig zijn, weest tevreden met wat gij hebt. Want Hij heeft gezegd: Ik zal u geenszins begeven, Ik zal u geenszins verlaten. \v 6 Daarom kunnen wij met vertrouwen zeggen:De Here is mij een helper, ik zal niet vrezen;wat zou een mens mij doen? \v 7 Houdt uw voorgangers in gedachtenis, die het woord Gods tot u hebben gesproken; let op het einde van hun wandel en volgt hun geloof na. \v 8 Jezus Christus is gisteren en heden dezelfde en tot in eeuwigheid. \v 9 Laat u niet medeslepen door allerlei vreemde leringen; want het is goed, dat het hart zijn vastheid vindt in genade en niet in spijzen: wie het hierin zochten, hebben er geen baat bij gevonden. \v 10 Wij hebben een altaar, waarvan zij, die de dienst voor de tabernakel verrichten, niet mogen eten. \v 11 Want van de dieren, waarvan het bloed als zondoffer door de hogepriester in het heiligdom werd gebracht, werd het lichaam buiten de legerplaats verbrand. \v 12 Daarom heeft ook Jezus, ten einde zijn volk door zijn eigen bloed te heiligen, buiten de poort geleden. \v 13 Laten wij derhalve tot Hem uitgaan buiten de legerplaats en zijn smaad dragen. \v 14 Want wij hebben hier geen blijvende stad, maar wij zoeken de toekomstige. \v 15 Laten wij dan door Hem Gode voortdurend een lofoffer brengen, namelijk de vrucht onzer lippen, die zijn naam belijden. \v 16 En vergeet de weldadigheid en de mededeelzaamheid niet, want in zulke offers heeft God een welgevallen. \v 17 Gehoorzaamt uw voorgangers en onderwerpt u (aan hen), want zij zijn het, die waken over uw zielen, daar zij rekenschap zullen moeten afleggen. Laten zij het met vreugde kunnen doen en niet al zuchtende, want dat zou u geen nut doen. \v 18 Bidt voor ons, want wij vertrouwen, dat wij een goed geweten hebben, daar wij in alle opzichten de rechte weg willen gaan. \v 19 Met des te meer nadruk vermaan ik (u) dit te doen, opdat ik u te eerder teruggegeven moge worden. \v 20 De God nu des vredes, die onze Here Jezus, de grote herder der schapen door het bloed van een eeuwig verbond heeft teruggebracht uit de doden, \v 21 bevestige u in alle goed, om zijn wil te doen, terwijl Hij aan ons doe, wat in zijn ogen welbehagelijk is door Jezus Christus. Hem zij de heerlijkheid in alle eeuwigheid. Amen. \v 22 Ik vermaan u, broeders, houdt mij dit woord van vermaning ten goede, want ik schrijf u maar kort. \v 23 Weet, dat onze broeder Timoteüs in vrijheid gesteld is; als hij spoedig komt, zal ik met hem u bezoeken. \v 24 Groet al uw voorgangers en al de heiligen.De broeders uit Italië laten u groeten. \v 25 De genade zij met u allen.