\id EST 17_Ester.usfm, NBG-vertaling 1951, July 2024 \ide UTF-8 \h Ester \toc1 Ester \toc2 Ester \toc3 Est \mt1 Ester \c 1 \s1 Koningin Wasti verstoten \p \v 1 In de dagen van Ahasveros – hij is de Ahasveros, die over honderd zevenentwintig gewesten van Indië tot Ethiopië regeerde – \v 2 in die dagen, toen koning Ahasveros op zijn koninklijke troon in de burcht Susan zetelde, \v 3 in het derde jaar van zijn regering, richtte hij een feestmaal aan voor al zijn vorsten en dienaren; het leger van Perzië en Medië, de edelen en de vorsten der gewesten waren bij hem. \v 4 Daarbij spreidde hij de rijkdom van zijn koninklijke heerlijkheid en de kostbaarheid van de luister zijner grootheid gedurende vele dagen ten toon, honderdtachtig dagen. \v 5 Na verloop van deze dagen richtte de koning voor al het volk dat zich in de burcht Susan bevond, van de hoogste tot de laagste, een feestmaal aan van zeven dagen, in de voorhof van de tuin van het koninklijk paleis. \v 6 Linnen, wollen en blauwpurperen gordijnen waren met linnen en roodpurperen koorden vastgemaakt met zilveren knoppen aan witmarmeren zuilen; gouden en zilveren rustbedden waren neergezet op een vloer van albast, witmarmer, parelmoer en veelkleurig gesteente. \v 7 Men gaf te drinken in gouden bekers, alle verschillend van elkander, en er was koninklijke wijn in een overvloed, zoals men van de koning verwachten mocht. \v 8 Het drinken nu geschiedde naar deze regel: geen dwang; de koning had immers aan al de opperdienaren van zijn paleis deze verordening gegeven, dat men zou doen zoals ieder het wenste. \v 9 Ook koningin Wasti richtte een feestmaal aan voor vrouwen, in het koninklijk paleis van koning Ahasveros. \v 10 Op de zevende dag, toen het hart des konings vrolijk was van de wijn, beval hij Mehuman, Bizzeta, Charbona, Bigta, Abagta, Zetar en Karkas, de zeven hovelingen die in de persoonlijke dienst van koning Ahasveros stonden, \v 11 dat zij koningin Wasti, met de koninklijke kroon getooid, in des konings tegenwoordigheid moesten brengen om de volken en de vorsten haar schoonheid te tonen, want zij was een bekoorlijke verschijning. \v 12 Koningin Wasti weigerde echter te komen op het bevel des konings, dat de hovelingen haar overbrachten, waarop de koning in hevige gramschap ontstak en zijn toorn in hem ontbrandde. \v 13 En de koning zeide tot de wijzen, de kenners der tijden – want zó was het de gewoonte om de aangelegenheden des konings voor te leggen aan alle kenners van wet en recht, \v 14 van wie hem het naast stonden Karsena, Setar, Admata, Tarsis, Meres, Marsena en Memukan, de zeven vorsten van Perzië en Medië, die het aangezicht des konings zagen, die de eerste plaats bekleedden in het rijk –: \v 15 Wat moet er volgens de wet met koningin Wasti gebeuren, nu zij het door de hovelingen overgebrachte bevel van koning Ahasveros niet heeft opgevolgd? \v 16 Toen zeide Memukan in tegenwoordigheid van de koning en de vorsten: Koningin Wasti heeft zich niet alleen misdragen tegen de koning, maar tegen al de vorsten en al de volken, die in al de gewesten van koning Ahasveros wonen. \v 17 Want het gedrag van de koningin zal bij alle vrouwen bekend worden met het gevolg, dat haar mannen in haar ogen geminacht worden, als men vertelt: Koning Ahasveros gaf bevel, koningin Wasti in zijn tegenwoordigheid te brengen, maar zij kwam niet. \v 18 Vandaag nog zullen de vorstinnen van Perzië en Medië, die van het gedrag der koningin horen, ervan spreken tegen alle vorsten des konings, en er zal stof genoeg zijn voor minachting en toorn. \v 19 Indien het de koning goeddunkt, moge er een koninklijk besluit van hem uitgaan, en het worde geschreven in de wetten van Perzië en Medië, zodat het niet herroepen kan worden, dat Wasti niet meer voor het aangezicht van koning Ahasveros verschijnen mag en dat de koning haar waardigheid als koningin zal schenken aan een andere, beter dan zij. \v 20 Wordt de verordening die de koning moge uitvaardigen, gehoord in zijn gehele rijk – voorwaar, dit is groot! – dan zullen alle vrouwen aan haar mannen, van de aanzienlijkste tot de geringste, eer geven. \v 21 Dit voorstel verwierf de goedkeuring van de koning en de vorsten, en de koning handelde naar het voorstel van Memukan. \v 22 En hij zond brieven naar alle gewesten des konings, naar elk gewest in zijn eigen schrift, en naar alle volken, naar elk volk in zijn eigen taal, dat iedere man heer zou zijn in zijn huis en spreken naar de taal van zijn volk. \c 2 \s1 Ester tot koningin verheven \p \v 1 Na deze gebeurtenissen, toen de toorn van koning Ahasveros bedaard was, dacht hij weder aan Wasti, aan wat zij gedaan had en aan wat over haar besloten was. \v 2 Toen zeiden de dienstdoende hovelingen des konings: Men zoeke voor de koning jonge meisjes, maagden, schoon van uiterlijk; \v 3 daartoe stelle de koning ambtenaren aan in alle gewesten van zijn koninkrijk, die alle jonge maagden, schoon van uiterlijk, moeten bijeenbrengen in de burcht Susan in het vrouwenhuis, onder opzicht van de koninklijke hoveling Hegai, de bewaker der vrouwen; daar stelle men de schoonheidsmiddelen tot haar beschikking. \v 4 Het meisje dan, dat in de ogen des konings het schoonste zal zijn, worde koningin in de plaats van Wasti. Dit voorstel verwierf de goedkeuring van de koning en hij handelde ernaar. \v 5 Nu was er in de burcht Susan een Joods man, wiens naam was Mordekai, de zoon van Jaïr, de zoon van Simi, de zoon van Kis, een Benjaminiet, \v 6 die weggevoerd was uit Jeruzalem met de ballingen die weggevoerd waren met Jechonja, de koning van Juda, welke Nebukadnessar, de koning van Babel, in ballingschap had weggevoerd. \v 7 Hij was de pleegvader van Hadassa – dat is Ester –, de dochter van zijn oom, want zij had vader noch moeder, een meisje, bekoorlijk van gestalte en schoon van uiterlijk. Bij de dood van haar vader en moeder had Mordekai haar als dochter aangenomen. \v 8 Toen nu het besluit en de wet des konings bekend waren geworden en vele meisjes bijeengebracht werden in de burcht Susan onder opzicht van Hegai, werd ook Ester in het koninklijk paleis opgenomen onder opzicht van Hegai, de bewaker der vrouwen. \v 9 En het meisje was welgevallig in zijn ogen en verwierf zijn gunst, zodat hij haar zo spoedig mogelijk de schoonheidsmiddelen en de maaltijden verschafte, haar zeven der voortreffelijkste dienaressen uit het huis des konings ter beschikking stelde, en haar en haar dienaressen naar het mooiste gedeelte van het vrouwenhuis bracht. \v 10 Ester had haar volk en haar afkomst niet bekendgemaakt, daar Mordekai haar geboden had, dat zij die niet zou bekendmaken. \v 11 En iedere dag opnieuw wandelde Mordekai voor de voorhof van het vrouwenhuis om te vernemen, hoe het met Ester ging en wat er met haar zou gebeuren. \v 12 Wanneer nu een meisje aan de beurt was om bij koning Ahasveros te komen, nadat zij gedurende twaalf maanden aan de voor de vrouwen geldende bepalingen onderworpen was geweest – want de tijd voor het gebruik van de schoonheidsmiddelen werd aldus ingedeeld: zes maanden met mirreolie en zes maanden met balsem en schoonheidsmiddelen der vrouwen –, \v 13 dan kwam het meisje aldus tot de koning: men gaf haar alles wat zij uit het vrouwenhuis naar het koninklijk paleis begeerde mede te nemen. \v 14 Des avonds kwam zij binnen en des morgens keerde zij terug in een tweede vrouwenhuis, onder opzicht van Saäsgaz, de hoveling des konings, de bewaker der bijvrouwen. Zij mocht niet weer bij de koning komen, tenzij de koning behagen in haar had en zij bij name geroepen werd. \v 15 Toen nu Ester, de dochter van Abichaïl, de oom van Mordekai, die haar als dochter had aangenomen, aan de beurt was om tot de koning te gaan, begeerde zij niets dan wat Hegai, de hoveling des konings, de bewaker der vrouwen, aanried.En Ester verwierf de genegenheid van allen die haar zagen. \v 16 Zo werd dan Ester tot koning Ahasveros gebracht in zijn koninklijk paleis in de tiende maand – dat is de maand Tebet – in het zevende jaar van zijn regering. \v 17 De koning kreeg Ester lief boven alle vrouwen en zij ontving van hem meer genegenheid en liefde dan alle andere maagden, zodat hij de koninklijke kroon op haar hoofd zette en haar tot koningin verhief in de plaats van Wasti. \v 18 Toen richtte de koning een groot feestmaal aan voor al zijn vorsten en dienaren, het feestmaal van Ester, terwijl hij aan de gewesten vrijstelling van belasting gaf en geschenken uitdeelde, zoals men dat van de koning verwachten mocht. \s1 Een samenzwering door Mordekai ontdekt \p \v 19 Toen nu voor de tweede maal maagden bijeengebracht werden en Mordekai in de poort des konings zat – \v 20 Ester had haar afkomst en haar volk niet bekendgemaakt, zoals Mordekai haar geboden had; want Ester bleef naar het woord van Mordekai handelen, zoals toen zij bij hem opgevoed werd –, \v 21 in die dagen dan, toen Mordekai in de poort des konings zat, werden Bigtan en Teres, twee hovelingen des konings, behorende tot de dorpelwachters, zeer verbitterd en zij trachtten aan koning Ahasveros de hand te slaan. \v 22 Mordekai kwam dit echter te weten en hij vertelde het aan koningin Ester en Ester zeide het de koning namens Mordekai. \v 23 De zaak werd toen onderzocht en juist bevonden, en die twee werden op een paal gespietst. En het werd in de kronieken opgeschreven in tegenwoordigheid des konings. \c 3 \s1 Hamans aanslag tegen de Joden \p \v 1 Na deze gebeurtenissen maakte koning Ahasveros de Agagiet Haman, de zoon van Hammedata, groot, verhief hem in aanzien en plaatste zijn zetel hoger dan die van alle vorsten die bij hem waren. \v 2 En alle dienaren des konings die in de poort des konings waren, knielden en wierpen zich voor Haman ter aarde, want aldus had de koning ten aanzien van hem geboden. Mordekai echter knielde niet en wierp zich niet ter aarde. \v 3 Toen zeiden de dienaren des konings die in de poort des konings waren, tot Mordekai: Waarom overtreedt gij het gebod des konings? \v 4 Het gebeurde nu, toen zij dit dag aan dag tot hem zeiden, zonder dat hij naar hen hoorde, dat zij het aan Haman mededeelden om te zien, of de handelwijze van Mordekai zou standhouden, want hij had hun te kennen gegeven, dat hij een Jood was. \v 5 Toen Haman zag, dat Mordekai niet knielde, en zich niet voor hem ter aarde wierp, werd hij vervuld met gramschap; \v 6 maar hij achtte het te gering om alleen aan Mordekai de hand te slaan, want men had hem medegedeeld, tot welk volk Mordekai behoorde; daarom zocht Haman alle Joden, het volk van Mordekai, te verdelgen in het gehele koninkrijk van Ahasveros. \v 7 In de eerste maand, de maand Nisan, in het twaalfde jaar van koning Ahasveros, wierp men in het bijzijn van Haman het Pur – dat is het lot – voor elke dag en voor elke maand tot de twaalfde, de maand Adar. \v 8 Toen zeide Haman tot koning Ahasveros: Er is één volk, dat verstrooid en afgezonderd leeft onder de volken in al de gewesten van uw koninkrijk, en zijn wetten verschillen van die van alle volken, maar de wetten van de koning volbrengt het niet, zodat het de koning niet betaamt het met rust te laten. \v 9 Indien het de koning goeddunkt, moge een bevelschrift uitgaan om het uit te roeien: dan zal ik tienduizend talenten zilver afwegen en ter hand stellen aan hen wier werk het is die te storten in de schatkist van de koning. \v 10 Toen deed de koning zijn zegelring van zijn hand, gaf die aan de Agagiet Haman, de zoon van Hammedata, de jodenhater, \v 11 en de koning zeide tot Haman: Het zilver zij u geschonken en ook het volk om daarmede te doen naar wat goed is in uw ogen. \v 12 Zo werden dan op de dertiende dag der eerste maand de schrijvers des konings ontboden, en geheel overeenkomstig het gebod van Haman werd er een schrijven gericht aan de stadhouders des konings, de landvoogden van elk gewest en de vorsten van elk volk, naar elk gewest in zijn eigen schrift en naar elk volk in zijn eigen taal; het werd in de naam van koning Ahasveros geschreven en met de zegelring des konings verzegeld. \v 13 En brieven werden door middel van ijlboden verzonden naar alle gewesten des konings, dat men zou verdelgen, doden en uitroeien alle Joden, van knaap tot grijsaard, zelfs kinderen en vrouwen, op één dag, op de dertiende van de twaalfde maand – dat is de maand Adar – en dat men hun bezittingen zou buitmaken. \v 14 Een afschrift van de brief moest in elk gewest als wet uitgevaardigd en aan alle volken bekendgemaakt worden, opdat zij tegen deze dag zich gereed zouden houden. \v 15 De ijlboden vertrokken in grote haast, op bevel des konings, en de wet werd in de burcht Susan uitgevaardigd. En terwijl de koning en Haman zich neerzetten om te drinken, kwam de stad Susan in opschudding. \c 4 \s1 Poging van Mordekai om de Joden te redden \p \v 1 Toen Mordekai vernam al wat er gebeurd was, verscheurde Mordekai zijn klederen, hulde zich in zak en as en ging door het midden van de stad, terwijl hij luid en bitter jammerde. \v 2 Zó kwam hij tot vóór de poort des konings, want niemand mocht met rouwgewaad bekleed de poort des konings binnengaan. \v 3 In elk gewest, waar het bevel en de wet des konings waren aangekomen, was bij de Joden diepe rouw, vasten, geween en geklaag: voor velen werd zak en as als bed uitgespreid. \v 4 Toen nu de dienaressen en de hovelingen van Ester haar dit mededeelden, schrok de koningin hevig en zij zond klederen om Mordekai daarmede te kleden en zijn rouwgewaad van hem weg te nemen, maar hij nam ze niet aan. \v 5 Toen ontbood Ester Hatak, een van de hovelingen des konings, die hij in haar dienst had gesteld, en gaf hem een opdracht aangaande Mordekai om te weten te komen wat het betekende en waartoe het diende. \v 6 En Hatak ging naar Mordekai op het stadsplein vóór de poort des konings, \v 7 en Mordekai deelde hem alles mede, wat hem overkomen was, en ook het juiste bedrag van het zilver, dat Haman gezegd had te zullen afwegen voor de schatkist des konings als prijs voor de uitmoording van de Joden. \v 8 Ook een afschrift van de geschreven wet, die in Susan was uitgevaardigd om hen te verdelgen, gaf hij hem om dat aan Ester te laten zien en haar op de hoogte te brengen. Ook moest hij haar opdragen tot de koning te gaan, teneinde diens genade af te smeken en bij hem voorbede te doen voor haar volk. \v 9 Daarop ging Hatak naar binnen en bracht Ester de woorden van Mordekai over. \v 10 Ester echter droeg Hatak op tot Mordekai te zeggen: \v 11 Alle dienaren des konings en de inwoners van des konings gewesten weten, dat voor ieder, hetzij man of vrouw, die ongeroepen tot de koning in de binnenste voorhof komt, deze éne wet bestaat: dat men hen doden zal. Alleen diegene blijft in het leven gespaard, aan wie de koning de gouden scepter toereikt. Ik nu ben in geen dertig dagen bij de koning geroepen. \v 12 Toen men Mordekai dit bericht van Ester had medegedeeld, \v 13 zeide Mordekai, dat men Ester antwoorden moest: Beeld u niet in, dat gij alleen van al de Joden ontkomen zult, omdat gij in het paleis des konings zijt. \v 14 Want, als gij in deze tijd blijft zwijgen, dan zal er voor de Joden wel van andere zijde redding en uitkomst opdagen, maar gij en uws vaders huis zult omkomen, en wie weet, of gij niet juist met het oog op deze tijd de koninklijke waardigheid verkregen hebt. \v 15 Toen zeide Ester, dat men Mordekai zou antwoorden: \v 16 Ga heen, vergader al de Joden die zich in Susan bevinden, en vast om mijnentwil: eet noch drinkt drie dagen, zo min des nachts als des daags. Ook ik en mijn dienaressen zullen op dezelfde wijze vasten en dan zal ik tot de koning gaan ondanks het verbod; kom ik om, dan kom ik om. \v 17 Mordekai dan ging heen en handelde overeenkomstig alles wat Ester hem geboden had. \c 5 \s1 Ester bij de koning \p \v 1 Op de derde dag nu hulde Ester zich in een koninklijk gewaad en ging staan in de binnenste voorhof van het paleis des konings tegenover de koningszaal, terwijl de koning gezeten was op zijn koninklijke troon in de koningszaal tegenover de ingang der zaal. \v 2 Toen de koning koningin Ester in de voorhof zag staan, won zij zijn genegenheid en de koning reikte Ester de gouden scepter toe, die hij in zijn hand had; Ester kwam daarop nader en raakte de spits van de scepter aan. \v 3 Daarop zeide de koning tot haar: Wat hebt gij, koningin Ester, en wat is uw wens? Al was het de helft van het koninkrijk – het zal u gegeven worden. \v 4 Toen zeide Ester: Als het de koning behaagt, dan kome de koning heden met Haman tot het feestmaal dat ik voor hem aangericht heb. \v 5 Daarop zeide de koning: Haalt terstond Haman, opdat wij de wens van Ester vervullen. Toen kwam de koning met Haman tot het feestmaal dat Ester had aangericht. \v 6 En bij het drinken van de wijn zeide de koning tot Ester: Wat is uw verzoek? Het zal u toegestaan worden. En wat is uw wens? Al was het de helft van het koninkrijk – hij zal ingewilligd worden. \v 7 Toen gaf Ester ten antwoord: Mijn verzoek en wens is: \v 8 Indien ik de genegenheid van de koning gewonnen heb en het de koning behaagt mijn verzoek toe te staan en mijn wens in te willigen, dan moge de koning met Haman komen tot het feestmaal dat ik voor hen aanrichten wil; dan zal ik morgen doen, zoals de koning zegt. \s1 De paal voor Mordekai opgericht \p \v 9 Die dag ging Haman verheugd en in blijde stemming heen, maar toen Haman in de poort des konings Mordekai zag, die niet opstond en zich voor hem niet verroerde, ontstak Haman in hevige woede tegen Mordekai. \v 10 Haman bedwong zich echter en ging naar zijn huis en liet zijn vrienden en zijn vrouw Zeres bij zich komen, \v 11 en Haman somde hun op zijn grote rijkdom en zijn zonen en de eer waarmee de koning hem overladen had, en zijn verheffing boven de vorsten en dienaren des konings. \v 12 Voorts zeide Haman: Bovendien heeft koningin Ester tot het feestmaal dat zij aanrichtte, behalve de koning, alleen mij uitgenodigd, en ook voor morgen ben ik met de koning bij haar gevraagd. \v 13 Maar dit alles baat mij niets, zolang ik de Jood Mordekai in de poort des konings zie zitten. \v 14 Zijn vrouw Zeres en al zijn vrienden zeiden tot hem: Laat een paal van vijftig el hoogte maken en zeg dan morgen vroeg tot de koning, dat men Mordekai daarop spietse: daarna kunt gij verheugd met de koning naar het feestmaal gaan. Dit woord beviel Haman en hij liet een paal gereedmaken. \c 6 \s1 Mordekai wordt geëerd \p \v 1 In diezelfde nacht was de slaap van de koning geweken. Toen beval hij het gedenkboek, de kronieken, te brengen, en zij werden de koning voorgelezen. \v 2 En toen men geschreven vond wat Mordekai aan het licht had gebracht over Bigtan en Teres, twee hovelingen des konings, die tot de dorpelwachters behoorden, dat zij getracht hadden de hand aan koning Ahasveros te slaan, \v 3 zeide de koning: Welke eer en onderscheiding is daarvoor aan Mordekai bewezen? En de dienstdoende hovelingen des konings antwoordden: Hem is niets bewezen. \v 4 Toen zeide de koning: Wie is er in de voorhof? Haman nu was juist in de buitenste voorhof van het koninklijk paleis gekomen om de koning te zeggen, dat hij Mordekai zou spietsen op de paal die hij voor hem had opgericht. \v 5 En de hovelingen des konings zeiden tot hem: Zie, Haman staat in de voorhof. Toen zeide de koning: Laat hem binnenkomen. \v 6 Toen Haman was binnengekomen, zeide de koning tot hem: Wat zal men de man doen, wie de koning eer wil bewijzen? Haman dacht bij zichzelf: Wie zou de koning groter eer willen bewijzen dan mij? \v 7 Daarom zeide Haman tot de koning: De man, wie de koning eer wil bewijzen – \v 8 men brenge een koninklijk kleed, dat de koning zelf draagt, en een paard, waarop de koning zelf rijdt, welks kop met een koninklijke kroon versierd is, \v 9 en men stelle dat kleed en dat paard ter hand aan een van de vorsten des konings, de edelen, en men trekke de man wie de koning eer wil bewijzen, dat kleed aan en men doe hem op dat paard rijden over het plein der stad en men roepe vóór hem uit: Zó wordt gedaan aan de man wie de koning eer wil bewijzen! \v 10 Toen zeide de koning tot Haman: Haast u, haal dat kleed en dat paard, zoals gij gesproken hebt, en doe zo aan de Jood Mordekai, die in de poort des konings zit. Laat niets na van alles wat gij gesproken hebt. \v 11 Toen nam Haman dat kleed en dat paard en hij bekleedde Mordekai en deed hem rijden over het plein der stad en hij riep vóór hem uit: Zó wordt gedaan aan de man wie de koning eer wil bewijzen! \v 12 Daarna keerde Mordekai terug naar de poort des konings, maar Haman haastte zich naar zijn huis, treurig, het hoofd omhuld. \v 13 En Haman vertelde aan zijn vrouw Zeres en aan al zijn vrienden alles wat hem wedervaren was. Zijn wijzen en zijn vrouw Zeres zeiden tot hem: Indien Mordekai, voor wie gij begonnen zijt te vallen, uit het zaad der Joden is, dan zult gij niets tegen hem vermogen; integendeel: gij zult voor hem geheel ten val komen. \v 14 Terwijl zij nog met hem spraken, kwamen de hovelingen des konings en zij brachten Haman ijlings naar het feestmaal dat Ester had aangericht. \c 7 \s1 Hamans aanslag door Ester aan de koning meegedeeld \p \v 1 Toen de koning en Haman binnengekomen waren om met koningin Ester het feestmaal te houden, \v 2 zeide de koning ook op deze tweede dag bij het drinken van de wijn tot Ester: Wat is uw verzoek, o koningin Ester? Het zal u toegestaan worden. En wat is uw wens? Al zou het de helft van het koninkrijk zijn – hij zal worden ingewilligd. \v 3 Toen antwoordde koningin Ester: Indien ik uw genegenheid gewonnen heb, o koning, en indien het de koning behaagt, dan worde mij het leven geschonken op mijn verzoek, en mijn volk op mijn wens, \v 4 want wij zijn verkocht, ik en mijn volk, om ons te verdelgen, te doden en uit te roeien. Indien wij nog als slaven en slavinnen verkocht waren, ik zou gezwegen hebben, maar deze ramp zal onder de verliezen des konings zijn weerga niet hebben. \v 5 Toen sprak koning Ahasveros en zeide tot koningin Ester: Wie is hij en waar is hij, wiens hart er vol van is om zo iets te doen? \v 6 En Ester zeide: Een verdrukker, een vijand, Haman, die booswicht daar. Toen verschrok Haman vanwege het gelaat des konings en der koningin. \v 7 En de koning stond vol gramschap op van het wijndrinken en begaf zich in de tuin van het paleis; maar Haman bleef staan om van koningin Ester het behoud van zijn leven af te smeken, want hij zag, dat het onheil over hem bij de koning vast besloten was. \s1 Haman gespietst \p \v 8 Toen de koning terugkeerde uit de tuin van het paleis in de zaal, waar men de wijn dronk, was Haman neergevallen op het rustbed, waarop Ester lag. Toen zeide de koning: Ook nog de koningin bij mij in het paleis geweld aandoen? Zodra dit woord uit de mond des konings was uitgegaan, omwond men het gelaat van Haman. \v 9 En Charbona, een der bij de koning dienstdoende hovelingen, zeide: Bovendien – zie, de paal welke Haman gemaakt heeft voor Mordekai, die in het belang des konings gesproken heeft, staat bij het huis van Haman, vijftig el hoog. Toen zeide de koning: Spietst hem daarop. \v 10 En men spietste Haman op de paal die hij voor Mordekai had opgericht. Toen bedaarde de gramschap van de koning. \c 8 \s1 Het bevel van de koning ten gunste der Joden \p \v 1 Op diezelfde dag gaf de koning Ahasveros aan koningin Ester het huis van Haman, de jodenhater, en kwam Mordekai in des konings tegenwoordigheid, want Ester had te kennen gegeven, in welke familiebetrekking hij tot haar stond. \v 2 En de koning deed zijn zegelring af, die hij van Haman had laten wegnemen, en gaf hem aan Mordekai, en Ester stelde Mordekai aan over het huis van Haman. \v 3 Toen richtte Ester opnieuw het woord tot de koning en zij viel hem te voet en wenende smeekte zij hem, dat hij het boze plan van Haman, de Agagiet, en de aanslag die hij beraamd had tegen de Joden, zou verijdelen. \v 4 En de koning reikte Ester de gouden scepter toe. Toen richtte Ester zich op en zij stond voor de koning \v 5 en zeide: Indien het de koning goeddunkt en ik zijn genegenheid gewonnen heb, en indien dit de koning juist toeschijnt en ik de koning welgevallig ben, laat dan een schrijven verzonden worden om de brieven met het plan van de Agagiet Haman, de zoon van Hammedata, welke deze geschreven heeft om de Joden in al de gewesten des konings uit te roeien, te herroepen. \v 6 Want hoe zou ik het onheil kunnen aanzien, dat mijn volk treffen zou en hoe zou ik de ondergang van mijn geslacht kunnen aanzien? \v 7 Toen zeide koning Ahasveros tot koningin Ester en de Jood Mordekai: Zie, het huis van Haman heb ik aan Ester gegeven en hemzelf heeft men op de paal gespietst, omdat hij zijn hand tegen de Joden heeft uitgestrekt. \v 8 Wat u nu goeddunkt ten opzichte der Joden, schrijft dat in de naam des konings en verzegelt het met de zegelring des konings; want een geschrift dat in de naam des konings geschreven is en met de zegelring des konings verzegeld is, kan niet herroepen worden. \v 9 Toen werden de schrijvers des konings ontboden terzelfder ure, op de drieëntwintigste van de derde maand – dat is de maand Siwan – en in overeenstemming met al wat Mordekai gelastte, werd geschreven aan de Joden en aan de stadhouders en de landvoogden en de vorsten der gewesten, van Indië tot Ethiopië, honderd zevenentwintig gewesten, aan elk gewest in zijn eigen schrift en aan elk volk in zijn eigen taal, ook aan de Joden in hun eigen schrift en in hun eigen taal. \v 10 Men schreef dan in naam van koning Ahasveros en verzegelde het met de zegelring des konings en verzond de brieven door middel van bereden ijlboden, gezeten op vorstelijke paarden, in de stoeterijen geteeld, \v 11 dat de koning de Joden in alle steden toestond zich te verzamelen en hun leven te verdedigen, en alle gewapende macht van volk en gewest, die hen zou benauwen, te verdelgen, te doden en uit te roeien met vrouwen en kinderen, en hun bezittingen buit te maken, \v 12 op één dag in al de gewesten van koning Ahasveros, namelijk op de dertiende dag der twaalfde maand, dat is de maand Adar. \v 13 Een afschrift van deze brief, die in alle gewesten als wet moest worden uitgevaardigd, moest ter kennis van alle volken gebracht worden en de Joden moesten zich tegen die dag gereed houden om zich op hun vijanden te wreken. \v 14 De ijlboden, gezeten op vorstelijke paarden, vertrokken met de grootste spoed, op het bevel des konings, en de wet werd in de burcht Susan uitgevaardigd. \v 15 En Mordekai ging van de koning heen in een blauwpurperen en linnen koninklijk kleed en met een grote, gouden diadeem en een mantel van fijn linnen en purper. En de stad Susan juichte en was verheugd: \v 16 aan de Joden was licht en vreugde, blijdschap en eer ten deel gevallen. \v 17 Ook in alle gewesten en steden, overal waar het woord en de wet des konings aankwamen, was bij de Joden vreugde en blijdschap, maaltijd en feestdag, en velen uit de volken des lands werden Joden, want de schrik voor de Joden was op hen gevallen. \c 9 \s1 De wraak der Joden op hun vijanden \p \v 1 Op de dertiende dag der twaalfde maand – dat is de maand Adar – toen het woord en de wet des konings tot uitvoering zouden komen, op de dag waarop de vijanden der Joden gehoopt hadden hen te overweldigen, maar die integendeel werd tot een dag waarop de Joden zelf hun haters overweldigen konden, \v 2 verzamelden zich de Joden in hun steden in al de gewesten van koning Ahasveros om de hand te slaan aan hen die hun onheil zochten, en niemand kon voor hen standhouden, want de schrik voor hen was op alle volken gevallen. \v 3 En alle vorsten der gewesten en de stadhouders en de landvoogden en de ambtenaren des konings ondersteunden de Joden, want de schrik voor Mordekai was op hen gevallen. \v 4 Want Mordekai was groot in het paleis des konings en zijn faam verbreidde zich in alle gewesten, want de man Mordekai werd steeds machtiger. \v 5 En de Joden richtten onder al hun vijanden met het zwaard een slachting aan en brachten dood en verderf teweeg; zij deden met hun haters naar hun believen. \v 6 In de burcht Susan doodden en verdelgden de Joden vijfhonderd man; \v 7 en Parsandata, Dalfon, Aspata, \v 8 Porata, Adalja, Aridata, \v 9 Parmasta, Arisai, Aridai en Waizata \v 10 doodden zij, de tien zonen van Haman, de zoon van Hammedata, de jodenhater, maar zij staken hun handen niet uit naar de buit. \v 11 Toen op die dag het getal der gedoden in de burcht Susan de koning ter ore gekomen was, \v 12 zeide de koning tot koningin Ester: In de burcht Susan hebben de Joden vijfhonderd man gedood en verdelgd, benevens de tien zonen van Haman. Wat zouden zij gedaan hebben in de overige gewesten des konings? En wat is uw verzoek? Het zal u toegestaan worden. Wat is nu verder uw wens? Hij zal ingewilligd worden. \v 13 En Ester zeide: Indien het de koning behaagt, dan worde ook morgen aan de Joden die in Susan zijn, toegestaan te doen naar de voor heden geldende wet, en de tien zonen van Haman spietse men op een paal. \v 14 De koning beval, dat aldus geschieden zou en een wet werd in Susan uitgevaardigd en men spietste de tien zonen van Haman. \v 15 Dus verzamelden zich de Joden in Susan ook op de veertiende dag van de maand Adar en doodden in Susan driehonderd man, maar zij staken hun handen niet uit naar de buit. \v 16 En de overige Joden in de gewesten des konings verzamelden zich en verdedigden hun leven en kregen rust van hun vijanden; zij doodden onder hun haters vijfenzeventigduizend, maar zij staken hun handen niet uit naar de buit, \v 17 op de dertiende dag van de maand Adar. Op de veertiende dag rustten zij en zij maakten die tot een dag van feestmaal en vreugde. \s1 Instelling van het Purimfeest \p \v 18 De Joden in Susan echter verzamelden zich zowel op de dertiende als op de veertiende van die maand. Zij rustten op de vijftiende dag en maakten deze tot een dag van feestmaal en vreugde. \v 19 Daarom vieren de Joden op het land, zij die de niet bemuurde steden bewonen, de veertiende dag der maand Adar als een dag van vreugde en feestmaal en als een dag, waarop men elkander geschenken zendt. \v 20 En Mordekai schreef deze gebeurtenissen op en zond brieven aan al de Joden, nabij en ver, in al de gewesten van koning Ahasveros, \v 21 om hen te verplichten jaarlijks zowel de veertiende als de vijftiende der maand Adar te vieren, \v 22 omdat dit de dagen waren, waarop de Joden rust kregen van hun vijanden, en dit de maand was, die voor hen van droefheid veranderde in vreugde en van rouw in een feestdag, en om deze dagen te maken tot dagen van feestmaal en vreugde, waarop men elkander geschenken zou zenden en giften zou geven aan de armen. \v 23 En de Joden hebben als inzetting aanvaard wat zij begonnen waren te doen, en wat Mordekai hun geschreven had. \v 24 Haman toch, de zoon van Hammedata, de Agagiet, de jodenhater, had de gedachte gekoesterd de Joden uit te roeien en hij had het Pur – dat is het lot – geworpen om hen te vernietigen en uit te roeien, \v 25 doch toen (Ester) tot de koning gekomen was, beval deze schriftelijk, dat het boze plan dat hij tegen de Joden beraamd had, op zijn eigen hoofd zou neerkomen. Hem nu en zijn zonen heeft men op een paal gespietst. \v 26 Daarom noemt men deze dagen Purim, naar het woord Pur. Hierom, vanwege al de woorden van deze brief en om wat zij in dit opzicht zelf gezien hadden en om wat hun wedervaren was, \v 27 bepaalden de Joden en namen als inzetting aan voor zichzelf en hun nakomelingen en voor allen die zich bij hen zouden aansluiten, dat zij, zonder ooit over te slaan, deze beide dagen jaarlijks zouden vieren, zoals te hunnen opzichte geschreven was, en op de voor hen aangegeven tijd, \v 28 en dat deze dagen zouden herdacht en gevierd worden in elk geslacht, in elke familie, in elk gewest, in elke stad, zodat deze Purimdagen uit het midden der Joden niet zouden verdwijnen, noch hun gedachtenis zou ophouden bij hun nakomelingen. \v 29 En koningin Ester, de dochter van Abichaïl, schreef samen met Mordekai, de Jood, met alle nadruk om deze tweede brief over het Purimfeest zo krachtig mogelijk te maken. \v 30 En hij zond brieven aan al de Joden in de honderd zevenentwintig gewesten van het rijk van Ahasveros, woorden van heilwens en trouw, \v 31 dat men deze Purimdagen op hun bepaalde tijden zou vieren, zoals Mordekai, de Jood, en koningin Ester voor hen hadden bepaald en zoals zij voor zichzelf en voor hun nakomelingen bepalingen hadden vastgesteld aangaande de vastentijden en het weegeroep. \v 32 En het bevel van Ester stelde deze Purimvoorschriften vast en het werd in een boek opgeschreven. \c 10 \s1 Het welzijn van zijn volk door Mordekai bevorderd \p \v 1 En koning Ahasveros legde belasting op aan het vaste land en de kustlanden der zee. \v 2 Al zijn geweldige en machtige daden en een nauwkeurig bericht over de grootheid, waartoe de koning Mordekai verheven had, zijn die niet geschreven in het boek der kronieken der koningen van Medië en Perzië? \v 3 Want de Jood Mordekai was de eerste na koning Ahasveros; hij was in aanzien bij de Joden en bemind bij de menigte van zijn broederen, want hij zocht het goede voor zijn volk en sprak tot heil van al zijn volksgenoten.