\id 1CO 47_1-Korinthiers.usfm, NBG-vertaling 1951, July 2024 \ide UTF-8 \h 1-Korinthiers \toc1 1 Korinthiërs \toc2 1 Korinthiërs \toc3 1Ko \mt1 1 Korinthiërs \c 1 \s1 Schrijver – Lezers – Groet \p \v 1 Paulus, een geroepen apostel van Christus Jezus door de wil van God, en Sostenes, de broeder, \v 2 aan de gemeente Gods te Korinte, aan de geheiligden in Christus Jezus, de geroepen heiligen met allen, die allerwege de naam van onze Here Jezus Christus aanroepen, hun en onze (Here): \v 3 genade zij u en vrede van God, onze Vader, en van de Here Jezus Christus. \s1 Dankzegging \p \v 4 Ik dank God te allen tijde over u, vanwege de genade Gods, die u in Christus Jezus geschonken is; \v 5 want in elk opzicht zijt gij rijk geworden in Hem: in alle woord en alle kennis, \v 6 gelijk het getuigenis aangaande Christus onder u bevestigd is, \v 7 zodat gij ten aanzien van geen enkele genadegave te kort komt, terwijl gij uitziet naar de openbaring van onze Here Jezus Christus. \v 8 Hij zal u ook bevestigen ten einde toe, zodat gij onberispelijk zult zijn op de dag van onze Here Jezus [Christus]. \v 9 God is getrouw, door wie gij zijt geroepen tot gemeenschap met zijn Zoon Jezus Christus, onze Here. \s1 Partijschap \p \v 10 Doch ik vermaan u, broeders, bij de naam van onze Here Jezus Christus: weest allen eenstemmig en laten er geen scheuringen onder u zijn; weest vast aaneengesloten, één van zin en één van gevoelen. \v 11 Mij is namelijk omtrent u, mijn broeders, medegedeeld door de (huisgenoten) van Chloë, dat er twisten onder u zijn. \v 12 Ik bedoel dit, dat ieder uwer zijn leus heeft: Ik ben van Paulus! En ík van Apollos! En ík van Kefas! En ík van Christus! \v 13 Is Christus gedeeld? Is Paulus dan voor u gekruisigd, of zijt gij in de naam van Paulus gedoopt? \v 14 Ik ben dankbaar, dat ik niemand uwer gedoopt heb dan Crispus en Gajus; \v 15 zodat niemand kan zeggen, dat gij in mijn naam gedoopt zijt. \v 16 Ook heb ik nog het gezin van Stefanas gedoopt; verder weet ik niet, dat ik nog iemand gedoopt heb. \v 17 Want Christus heeft mij niet gezonden om te dopen, maar om het evangelie te verkondigen, en dat niet met wijsheid van woorden, om niet het kruis van Christus tot een holle klank te maken. \s1 Goddelijke tegenover wereldse wijsheid \p \v 18 Want het woord des kruises is wel voor hen, die verloren gaan, een dwaasheid, maar voor ons, die behouden worden, is het een kracht Gods. \v 19 Want er staat geschreven:Verderven zal Ik de wijsheid der wijzen, en het verstand der verstandigen zal Ik verdoen. \v 20 Waar blijft de wijze? Waar de schriftgeleerde? Waar de redetwister van deze tijd? Heeft God niet de wijsheid der wereld tot dwaasheid gemaakt? \v 21 Want daar de wereld in de wijsheid Gods door haar wijsheid God niet gekend heeft, heeft het Gode behaagd door de dwaasheid der prediking te redden hen, die geloven. \v 22 Immers, de Joden verlangen tekenen en de Grieken zoeken wijsheid, \v 23 doch wij prediken een gekruisigde Christus, voor Joden een aanstoot, voor heidenen een dwaasheid, \v 24 maar voor hen, die geroepen zijn, Joden zowel als Grieken, (prediken wij) Christus, de kracht Gods en de wijsheid Gods. \v 25 Want het dwaze van God is wijzer dan de mensen en het zwakke van God is sterker dan de mensen. \v 26 Ziet slechts, broeders, wat gij waart, toen gij geroepen werdt: niet vele wijzen naar het vlees, niet vele invloedrijken, niet vele aanzienlijken. \v 27 Integendeel, wat voor de wereld dwaas is, heeft God uitverkoren om de wijzen te beschamen, en wat voor de wereld zwak is, heeft God uitverkoren om wat sterk is te beschamen; \v 28 en wat voor de wereld onaanzienlijk en veracht is, heeft God uitverkoren, dat, wat niets is, om aan hetgeen wèl iets is, zijn kracht te ontnemen, \v 29 opdat geen vlees zou roemen voor God. \v 30 Maar uit Hem is het, dat gij in Christus Jezus zijt, die ons van God is geworden: wijsheid, rechtvaardigheid, heiliging en verlossing, \v 31 opdat het zij, gelijk geschreven staat:Wie roemt, roeme in de Here. \c 2 \p \v 1 Ook ben ik, toen ik tot u kwam, broeders, niet met schittering van woorden of wijsheid u het getuigenis van God komen brengen. \v 2 Want ik had niet besloten iets te weten onder u, dan Jezus Christus en die gekruisigd. \v 3 Ook kwam ik in zwakheid, met veel vrezen en beven tot u; \v 4 mijn spreken en mijn prediking kwam ook niet met meeslepende woorden van wijsheid, maar met betoon van geest en kracht, \v 5 opdat uw geloof niet zou rusten op wijsheid van mensen, maar op kracht van God. \s1 De ware wijsheid \p \v 6 Toch spreken wij wijsheid bij hen, die daarvoor rijp zijn, een wijsheid echter niet van deze eeuw, noch van de beheersers dezer eeuw, wier macht teniet gaat, \v 7 maar wat wij spreken, als een geheimenis, is de verborgen wijsheid Gods, die God (reeds) van eeuwigheid voorbeschikt heeft tot onze heerlijkheid. \v 8 En geen van de beheersers dezer eeuw heeft van haar geweten, want indien zij van haar geweten hadden, zouden zij de Here der heerlijkheid niet gekruisigd hebben. \v 9 Maar, gelijk geschreven staat:Wat geen oog heeft gezien en geen oor heeft gehoorden wat in geen mensenhart is opgekomen, al wat God heeft bereid voor degenen, die Hem liefhebben. \v 10 Want óns heeft God het geopenbaard door de Geest. Want de Geest doorzoekt alle dingen, zelfs de diepten Gods. \v 11 Wie toch onder de mensen weet, wat in een mens is, dan des mensen eigen geest, die in hem is? Zo weet ook niemand, wat in God is, dan de Geest Gods. \v 12 Wij nu hebben niet de geest der wereld ontvangen, maar de Geest uit God, opdat wij zouden weten, wat ons door God in genade geschonken is. \v 13 Hiervan spreken wij dan ook met woorden, die niet door menselijke wijsheid, maar door de Geest geleerd zijn, zodat wij het geestelijke met het geestelijke vergelijken. \v 14 Doch een ongeestelijk mens aanvaardt niet hetgeen van de Geest Gods is, want het is hem dwaasheid en hij kan het niet verstaan, omdat het slechts geestelijk te beoordelen is. \v 15 Maar de geestelijke mens beoordeelt alle dingen, zelf echter wordt hij door niemand beoordeeld. \v 16 Want wie kent de zin des Heren, dat hij Hem zou voorlichten? Maar wij hebben de zin van Christus. \c 3 \s1 Tweedracht \p \v 1 En ik, broeders, kon niet tot u spreken als tot geestelijke mensen, maar slechts als tot vleselijke, nog onmondigen in Christus. \v 2 Melk heb ik u gegeven, geen vast voedsel, want dat kondt gij nog niet verdragen. Ja, dat kunt gij ook nu [nog] niet, \v 3 want gij zijt nog vleselijk. Want als er onder u nijd en twist is, zijt gij dan niet vleselijk, en leeft gij niet als (onveranderde) mensen? \v 4 Want wanneer de een zegt: Ik ben van Paulus; en de ander: Ik van Apollos; zijt gij dan niet (onveranderde) mensen? \v 5 Wat is dan Apollos? Of wat is Paulus? Dienaren, door wie gij tot geloof gekomen zijt, en wel zoals de Here dit aan een ieder geschonken heeft. \v 6 Ik heb geplant, Apollos heeft begoten, maar God gaf de wasdom. \v 7 Daarom, noch wie plant, noch wie begiet, betekent iets, maar God, die de wasdom geeft. \v 8 Wie plant en wie begiet, staan gelijk; alleen zal elk zijn eigen loon krijgen naar zijn eigen werk. \v 9 Want Gods medearbeiders zijn wij; Gods akker, Gods bouwwerk zijt gij. \s1 Fundament en gebouw \p \v 10 Naar de genade Gods, die mij gegeven is, heb ik als een kundig bouwmeester het fundament gelegd, waarop een ander voortbouwt. Maar ieder zie wel toe, hoe hij daarop bouwt. \v 11 Want een ander fundament, dan dat er ligt, namelijk Jezus Christus, kan niemand leggen. \v 12 Is er iemand, die op dit fundament bouwt met goud, zilver, kostbaar gesteente, hout, hooi, of stro, \v 13 ieders werk zal aan het licht komen. Want de dag zal het doen blijken, omdat hij met vuur verschijnt, en hoedanig ieders werk is, dat zal het vuur uitmaken. \v 14 Indien het werk, dat hij erop gebouwd heeft, standhoudt, zal hij loon ontvangen, \v 15 maar indien iemands werk verbrandt, zal hij schade lijden, doch hij zelf zal gered worden, maar als door vuur heen. \v 16 Weet gij niet, dat gij Gods tempel zijt en dat de Geest Gods in u woont? \v 17 Zo iemand Gods tempel schendt, God zal hem schenden. Want de tempel Gods, en dat zijt gij, is heilig! \v 18 Laat niemand zichzelf misleiden! Indien iemand onder u meent wijs te zijn in deze tijd, hij worde dwaas, om wijs te worden. \v 19 Want de wijsheid dezer wereld is dwaasheid voor God. Want er staat geschreven:Die de wijzen vangt in hun sluwheid; \v 20 en elders:De Here weet, dat de overleggingen der wijzen vruchteloos zijn. \v 21 Daarom, niemand beroeme zich op mensen; alles is immers het uwe: \v 22 hetzij Paulus, Apollos of Kefas, hetzij wereld, leven of dood, hetzij heden of toekomst, het is alles het uwe; \v 23 doch gij zijt van Christus, en Christus is van God. \c 4 \s1 De enige Rechter \p \v 1 Zo moet men ons beschouwen: als dienaren van Christus, aan wie het beheer van de geheimenissen Gods is toevertrouwd. \v 2 Voor zulke beheerders is dit tenslotte het vereiste: betrouwbaar te blijken. \v 3 Nu raakt het mij zeer weinig, of ik al door u of door enig menselijk gericht beoordeeld word. Ja, ook mijzelf beoordeel ik niet. \v 4 Want ik ben mij van niets bewust, maar daardoor ben ik niet gerechtvaardigd; Hij, die mij beoordeelt is de Here. \v 5 Daarom, velt geen oordeel vóór de tijd, dat de Here komt, die ook hetgeen in de duisternis verborgen is, aan het licht zal brengen en de raadslagen der harten openbaar maken. En dan zal aan elk zijn lof geworden van God. \s1 Weest nederig \p \v 6 Dit, broeders, heb ik op mijzelf en Apollos overgebracht om uwentwil, opdat gij uit ons (voorbeeld) zoudt leren niet te gaan boven hetgeen geschreven staat, opdat niet iemand uwer zich vóór de een en tegen de ander opblaze. \v 7 Want wie onderscheidt u? En wat hebt gij, dat gij niet ontvangen hebt? En indien gij het dan ontvangen hebt, wat beroemt gij u, alsof gij het niet ontvangen hadt? \v 8 Reeds zijt gij verzadigd, reeds zijt gij rijk geworden, zonder ons hebt gij u koning gemaakt. Ja, was het maar zo, dat gij koning geworden waart; dan waren ook wij met u koning geworden. \v 9 Want het schijnt mij toe, dat God ons, apostelen, de laatste plaats heeft aangewezen als ten dode gedoemden, want wij zijn een schouwspel geworden voor de wereld, voor engelen en mensen. \v 10 Wij zijn dwaas om Christus’ wil, maar gij zijt verstandig in Christus; wij zijn zwak, maar gij zijt sterk; gij zijt in aanzien, maar wij zijn niet in ere. \v 11 Tot op dit ogenblik verduren wij honger, dorst, naaktheid, vuistslagen en een zwervend leven; \v 12 wij verrichten zware handenarbeid; worden wij gescholden, wij zegenen; worden wij vervolgd, wij verdragen; \v 13 worden wij gelasterd, wij blijven vriendelijk; wij zijn als het uitvaagsel der wereld geworden, als aller voetveeg, tot op dit ogenblik toe. \v 14 Dit schrijf ik niet om u beschaamd te maken, maar om u als mijn geliefde kinderen terecht te wijzen. \v 15 Want al hadt gij duizenden opvoeders in Christus, gij hebt niet vele vaders. Immers, ik heb u in Christus Jezus door het evangelie verwekt. \v 16 Ik vermaan u dus: volgt mijn voorbeeld. \v 17 Juist hierom heb ik Timoteüs tot u gezonden, die mij een geliefd en trouw kind is in de Here. Hij zal u mijn wegen in Christus [Jezus] indachtig maken, zoals ik die overal in elke gemeente leer. \v 18 Doch sommigen hebben zich opgeblazen, in de waan, dat ik niet tot u komen zou; \v 19 maar spoedig zal ik tot u komen, zo de Here wil. Dan zal ik mij vergewissen, niet van het woord dier opgeblazenen, maar van hun kracht. \v 20 Want het Koninkrijk Gods bestaat niet in woorden, maar in kracht. \v 21 Wat wilt gij? Moet ik met de roede tot u komen, of met liefde en in een geest van zachtmoedigheid? \c 5 \s1 Grove zonde in de gemeente \p \v 1 Inderdaad men spreekt van hoererij onder u, en zulk een hoererij, als zelfs onder de heidenen niet (voorkomt), dat iemand leeft met de vrouw van zijn vader. \v 2 En gij zijt opgeblazen in plaats van u veeleer te bedroeven, en dus de bedrijver van die daad uit uw midden te verwijderen? \v 3 Want mijnerzijds heb ik, hoewel lichamelijk niet, maar naar de geest wèl aanwezig, reeds, als aanwezig, vonnis geveld over hem, die op zulk een wijze zo iets heeft begaan. \v 4 Wanneer wij vergaderd zijn, gij en mijn geest met de kracht van onze Here Jezus, \v 5 leveren wij in de naam van de Here Jezus die man aan de satan over tot verderf van zijn vlees, opdat zijn geest behouden worde in de dag des Heren. \v 6 Uw roem deugt niet. Weet gij niet, dat een weinig zuurdeeg het gehele deeg zuur maakt? \v 7 Doet het oude zuurdeeg weg, opdat gij een vers deeg moogt zijn; gij zijt immers ongezuurd. Want ook ons paaslam is geslacht: Christus. \v 8 Laten wij derhalve feest vieren, niet met oud zuurdeeg, noch met zuurdeeg van slechtheid en boosheid, maar met het ongezuurde brood van reinheid en waarheid. \v 9 Ik schreef u reeds in mijn brief, dat gij niet moest omgaan met hoereerders; \v 10 niet met de hoereerders uit deze wereld in het algemeen of met de geldgierigen en oplichters of afgodendienaars, want dan zou men wel uit de wereld moeten gaan. \v 11 Nu evenwel schrijf ik u, dat gij niet moet omgaan met iemand, die, al heet hij een broeder, een hoereerder, geldgierige, afgodendienaar, lasteraar, dronkaard, of oplichter is; met zo iemand moet gij zelfs niet samen eten. \v 12 Staat het soms aan mij, hen te oordelen, die buiten zijn? Oordeelt ook gij niet (alleen) hen, die in uw kring zijn? \v 13 Hen, die buiten zijn, zal God oordelen. Doet, wie niet deugt, uit uw midden weg. \c 6 \s1 Recht zoeken bij ongelovigen \p \v 1 Durft iemand uwer, wanneer hij iets heeft met een ander, recht zoeken bij de onrechtvaardigen en niet bij de heiligen? \v 2 Of weet gij niet, dat de heiligen de wereld zullen oordelen? En indien bij u het oordeel over de wereld berust, zijt gij dan onbevoegd voor de meest onbetekenende rechtspraak? \v 3 Weet gij niet, dat wij over engelen oordelen zullen? Hoeveel te meer dan over alledaagse dingen? \v 4 Indien gij alledaagse geschillen te berechten hebt, laat gij dan hen zitting nemen, die in de gemeente niet in tel zijn? \v 5 Ik zeg het om u te beschamen. Is er dan bij u geen enkel wijs man, die uitspraak zal kunnen doen tussen broeders? \v 6 Zoekt nu de ene broeder recht tegen de andere, en dat bij de ongelovigen? \v 7 Maar dan is de zaak voor u reeds geheel verloren, dat gij tegen elkander rechtszaken hebt. Waarom lijdt gij niet liever onrecht? Waarom laat gij u niet liever te kort doen? \v 8 Maar zelf doet gij onrecht en doet gij te kort, en dat aan broeders. \v 9 Of weet gij niet, dat onrechtvaardigen het Koninkrijk Gods niet beërven zullen? \v 10 Dwaalt niet! Hoereerders, afgodendienaars, overspelers, schandjongens, knapenschenders, dieven, geldgierigen, dronkaards, lasteraars of oplichters, zullen het Koninkrijk Gods niet beërven. \v 11 En sommigen uwer zijn dat geweest. Maar gij hebt u laten afwassen, maar gij zijt geheiligd, maar gij zijt gerechtvaardigd door de naam van de Here Jezus Christus en door de Geest van onze God. \s1 Vrij, niet losbandig \p \v 12 Alles is mij geoorloofd, maar niet alles is nuttig. Alles is mij geoorloofd, maar ik zal mij door niets laten knechten. \v 13 Het voedsel is voor de maag en de maag voor het voedsel, en God zal zowel het een als het ander teniet doen. Maar het lichaam is niet voor de hoererij, doch voor de Here, en de Here voor het lichaam. \v 14 God heeft niet alleen de Here opgewekt, maar zal ook ons opwekken door zijn kracht. \v 15 Weet gij niet, dat uw lichamen leden van Christus zijn? Zal ik dan leden van Christus wegnemen om er leden ener hoer van te maken? Volstrekt niet! \v 16 Of weet gij niet, dat wie zich aan een hoer hecht, één lichaam (met haar) is? Want, zegt Hij, die twee zullen tot één vlees zijn. \v 17 Maar die zich aan de Here hecht, is één geest (met Hem). \v 18 Vliedt de hoererij. Elke andere zonde, die een mens doet, gaat buiten zijn eigen lichaam om. Maar door hoererij bezondigt men zich aan zijn eigen lichaam. \v 19 Of weet gij niet, dat uw lichaam een tempel is van de Heilige Geest, die in u woont, die gij van God ontvangen hebt, en dat gij niet van uzelf zijt? \v 20 Want gij zijt gekocht en betaald. Verheerlijkt dan God met uw lichaam. \c 7 \s1 Over het huwelijk \p \v 1 Wat nu de punten betreft, waarover gij mij geschreven hebt, het is goed voor een mens niet aan een vrouw verbonden te zijn, \v 2 maar met het oog op de gevallen van hoererij moet ieder zijn eigen vrouw hebben en iedere vrouw haar eigen man. \v 3 De man kome jegens de vrouw zijn (echtelijke) verplichtingen na en evenzo de vrouw jegens haar man. \v 4 De vrouw heeft niet zelf over haar lichaam te beschikken, doch haar man; en eveneens heeft de man niet zelf over zijn lichaam te beschikken, doch zijn vrouw. \v 5 Onthoudt dat elkander niet, tenzij met onderling goedvinden (en) voor een bepaalde tijd, om u te wijden aan het gebed, maar om daarna weder samen te komen, opdat niet de satan u verzoeke wegens [uw] gemis aan zelfbeheersing. \v 6 Dit zeg ik om u tegemoet te komen, niet om u te bevelen. \v 7 Ik zou wel willen, dat alle mensen waren, zoals ikzelf. Doch iedereen heeft van God zijn bijzondere gave, de een deze, de ander die. \v 8 Maar tot de ongehuwden en de weduwen zeg ik: Het is goed voor hen, indien zij blijven, zoals ik. \v 9 Indien zij zich echter niet kunnen beheersen, laten zij dan trouwen. Want het is beter te trouwen dan van begeerte te branden. \s1 Gebondenheid en vrijheid \p \v 10 Doch hun, die getrouwd zijn, beveel ik niet, maar de Here, dat een vrouw haar man niet mag verlaten – \v 11 is dit tóch gebeurd, dan moet zij ongehuwd blijven of zich met haar man verzoenen – en een man moet zijn vrouw niet verstoten. \v 12 Maar tot de overigen zeg ik, niet de Here: heeft een broeder een ongelovige vrouw, die erin bewilligt met hem samen te wonen, dan moet hij haar niet verstoten. \v 13 En een vrouw moet, als zij een ongelovige man heeft, en deze erin bewilligt met haar samen te wonen, die man niet verstoten. \v 14 Want de ongelovige man is geheiligd in zijn vrouw en de ongelovige vrouw is geheiligd in de broeder. Anders zouden immers uw kinderen onrein zijn, doch nu zijn zij heilig. \v 15 Maar indien de ongelovige haar verlaat, laat hij haar verlaten. De broeder of zuster is in dit geval niet gebonden; tot vrede heeft God u geroepen. \v 16 Want hoe kunt gij weten, vrouw, dat gij uw man zult redden? Of hoe kunt gij weten, man, dat gij uw vrouw zult redden? \v 17 Alleen, laat ieder zo leven, als de Here hem toebedeeld heeft, zo, als God hem geroepen heeft. Zo schrijf ik het in alle gemeenten voor. \v 18 Is iemand als besnedene geroepen, hij late het niet verhelpen; is iemand als onbesnedene geroepen, hij late zich niet besnijden. \v 19 (Want) besneden zijn betekent niets, en onbesneden zijn betekent niets, maar wèl het houden van Gods geboden. \v 20 Ieder blijve bij die roeping, waarin hij was, toen hij geroepen werd. \v 21 Zijt gij als slaaf geroepen, bekommer u daarover niet, maar als gij ook vrij kunt worden, maak er dan te meer gebruik van. \v 22 Want de slaaf, die in de Here geroepen werd, is een vrijgelatene des Heren; evenzo is hij, die als vrije geroepen werd, een slaaf van Christus. Gij zijt gekocht en betaald. \v 23 Weest geen slaven van mensen. \v 24 Broeders, iedereen blijve voor God in die toestand, waarin hij werd geroepen. \s1 De ongehuwden \p \v 25 Voor de jongedochters heb ik geen bevel van de Here. Maar ik geef mijn mening, als iemand, die door de ontferming des Heren trouw is. \v 26 Ik acht dus om de bestaande nood dit goed, dat het voor een mens goed is, zo te zijn. \v 27 Zijt gij aan een vrouw verbonden? Zoek geen scheiding. Hebt gij geen vrouw meer? Zoek er geen. \v 28 Maar ook wanneer gij trouwt, dan doet gij daarmede geen kwaad, en wanneer een jongedochter trouwt, dan doet ook zij daarmede geen kwaad. Maar wèl staat zulke mensen verdrukking voor het vlees te wachten, die ik u gaarne besparen zou. \v 29 Dit bedoel ik, broeders: de tijd is kort. Ten slotte, laten zij, die een vrouw hebben, zijn als zonder vrouw; \v 30 die wenen, als weenden zij niet; die blijde zijn, als waren zij niet blijde; die kopen, als zouden zij er niets van behouden; \v 31 die van de wereld gebruik maken, als zouden zij haar niet ten einde toe gebruiken. Want het uiterlijk van deze wereld is bezig te verdwijnen. \v 32 En ik wilde wel, dat gij zonder zorgen waart. Wie niet getrouwd is, wijdt zijn zorgen aan de zaak des Heren, hoe hij de Here zal behagen. \v 33 Maar hij, die getrouwd is, wijdt zijn zorgen aan aardse zaken, hoe hij zijn vrouw zal behagen, en hij is verdeeld. \v 34 Zowel zij, die geen man meer heeft, als de jongedochter, wijdt haar zorgen aan de zaak des Heren, om heilig te zijn naar lichaam en geest. Maar zij, die getrouwd is, wijdt haar zorgen aan aardse zaken, om haar man te behagen. \v 35 Dit zeg ik in uw eigen belang, niet om u een strik om te werpen, maar lettende op de betamelijkheid en de onverdeelde toewijding aan de Here. \v 36 Vindt nu iemand, dat hij jegens zijn jongedochter niet betamelijk handelt, indien zij reeds wat ouder wordt, en het zo behoort te geschieden, hij doe, wat hij wil; het is geen zonde, laten zij trouwen. \v 37 Doch hij, die, in zijn gemoed vast overtuigd, niet genoodzaakt wordt en macht heeft over zijn wil en hiertoe bij zichzelf besloten heeft, zijn jongedochter ongerept te laten blijven, zal wèl doen. \v 38 Wie dus zijn jongedochter uithuwelijkt, doet wèl, en wie haar niet uithuwelijkt, doet beter. \v 39 Een vrouw is gebonden, zolang haar man leeft; maar indien haar man is ontslapen, is zij vrij om te trouwen, met wie zij wil, mits in de Here. \v 40 Toch is zij naar mijn mening gelukkiger, indien zij blijft, zoals zij is; en ik meen ook de Geest Gods te hebben. \c 8 \s1 Het eten van offervlees \p \v 1 Wat het offervlees aangaat, wij weten, dat wij allen kennis bezitten. De kennis maakt opgeblazen, maar de liefde sticht. \v 2 Indien iemand zich inbeeldt enige kennis verworven te hebben, dan heeft hij nog niet leren kennen, zoals het behoort; \v 3 maar heeft iemand God lief, dan is deze door Hem gekend. \v 4 Wat nu het eten van offervlees betreft, wij weten, dat er geen afgod in de wereld bestaat en dat er geen God is dan Eén. \v 5 Want al zijn er zogenaamde goden, hetzij in de hemel, hetzij op de aarde – en werkelijk zijn er goden in menigte en heren in menigte – \v 6 voor ons nochtans is er maar één God, de Vader, uit wie alle dingen zijn en tot wie wij zijn, en één Here, Jezus Christus, door wie alle dingen zijn, en wij door Hem. \v 7 Maar niet bij allen is die kennis. Want sommigen, in hun geweten nog niet los van de afgod, eten (dit vlees) als afgodenoffer en hun geweten, dat zwak is, wordt erdoor besmet. \v 8 Nu zal wat wij eten, ons niet bij God brengen; eten wij niet, wij zijn er niet minder om; eten wij wèl, wij zijn er niet meer om. \v 9 Maar ziet toe, dat deze bevoegdheid van u niet tot aanstoot voor de zwakken worde. \v 10 Want indien iemand u, die kennis hebt, (aan tafel) ziet aanliggen in een afgodentempel, zal hij met zijn zwak geweten dan niet gestijfd worden tot het eten van offervlees? \v 11 Dan gaat er immers iemand, die zwak is, ten gevolge van uw kennis verloren, een broeder, om wiens wil Christus gestorven is. \v 12 Door zó tegen de broeders te zondigen, en hun geweten, indien het zwak is, te kwetsen, zondigt gij tegen Christus. \v 13 Daarom, indien wat ik eet, mijn broeder aanstoot geeft, wil ik in eeuwigheid geen vlees meer eten, om mijn broeder geen aanstoot te geven. \c 9 \s1 Rechten der apostelen \p \v 1 Ben ik niet vrij? Ben ik geen apostel? Heb ik niet Jezus, onze Here, gezien? Zijt gij niet mijn werk in de Here? \v 2 Indien ik voor anderen geen apostel ben, voor u toch zeker wèl; want het zegel op mijn apostelschap zijt gij in de Here. \v 3 Dit is mijn verdediging tegen hen, die zich een oordeel over mij aanmatigen. \v 4 Hebben wij geen bevoegdheid om te eten en te drinken? \v 5 Hebben wij geen bevoegdheid om een zuster als vrouw mede te nemen gelijk ook de andere apostelen en de broeders des Heren en Kefas? \v 6 Of hebben alleen ik en Barnabas geen bevoegdheid om vrij te blijven van handenarbeid? \v 7 Wie doet ooit dienst in het leger en betaalt zijn eigen soldij? Wie plant een wijngaard zonder van de vrucht daarvan te eten? Of wie weidt een kudde en geniet niet van de melk der kudde? \v 8 Spreek ik hier soms van menselijk standpunt, of spreekt ook de wet niet van deze dingen? \v 9 Want in de wet van Mozes staat geschreven: Gij zult een dorsende os niet muilbanden. Bemoeit God Zich soms met de ossen? \v 10 Of zegt Hij dit in elk geval om onzentwil? Ja, om onzentwil werd het geschreven, omdat de ploeger moet ploegen in hope, en wie dorst (moet dorsen) in de hoop zijn deel te ontvangen. \v 11 Indien wij het zijn, die voor u het geestelijke gezaaid hebben, is het dan te veel, dat wij van u het stoffelijke zouden oogsten? \v 12 Indien anderen deel hebben aan de bevoegdheid over u, wij niet veel meer?Doch wij hebben van deze bevoegdheid geen gebruik gemaakt, maar wij verdragen alles om geen hindernis voor het evangelie van Christus op te werpen. \v 13 Weet gij niet, dat zij, die in het heiligdom de dienst verrichten, van het heiligdom eten, en zij, die het altaar bedienen, hun deel ontvangen van het altaar? \v 14 Zo heeft de Here ook voor de verkondigers van het evangelie de regel gesteld, dat zij van het evangelie leven. \s1 Paulus maakt geen gebruik van zijn recht \p \v 15 Ik voor mij heb hiervan echter niet het minste gebruik gemaakt. Dit schrijf ik echter niet, opdat het zo op mij toegepast zou worden, want het ware mij beter te sterven dan – neen, mijn roem zal niemand verijdelen! \v 16 Want indien ik het evangelie verkondig, heb ik geen stof tot roemen. Immers, ik ben ertoe genoodzaakt. Want wee mij, indien ik het evangelie niet verkondig! \v 17 Want doe ik dit gewillig, dan heb ik aanspraak op loon; maar doe ik het niet uit eigen beweging, de taak blijft mij toch opgedragen. \v 18 Wat is dan mijn loon? Dit: door mijn evangelieprediking het evangelie om niet te mogen brengen, en zo van mijn bevoegdheid als evangelieprediker geen gebruik te maken. \v 19 Want hoewel ik vrij sta tegenover allen, heb ik mij allen dienstbaar gemaakt, om er zoveel mogelijk te winnen; \v 20 en ik ben voor de Joden geworden als een Jood, om Joden te winnen; hun, die onder de wet staan, als onder de wet – hoewel persoonlijk niet onder de wet – om hen, die onder de wet staan, te winnen; \v 21 hun, die zonder wet zijn, ben ik geworden als zonder wet – hoewel niet zonder de wet van God, want ik sta onder de wet van Christus – om hen, die zonder wet zijn, te winnen. \v 22 Ik ben voor de zwakken zwak geworden, om de zwakken te winnen; voor allen ben ik alles geweest, om in elk geval enigen te redden. \v 23 Alles doe ik ter wille van het evangelie, om er zelf ook deel aan te verkrijgen. \v 24 Weet gij niet, dat zij, die in de renbaan lopen, allen wel lopen, doch dat slechts één de prijs kan ontvangen? Loopt dan zó, dat gij die behaalt! \v 25 En al wie aan een wedstrijd deelneemt, beheerst zich in alles; zij om een vergankelijke erekrans te verkrijgen, wij om een onvergankelijke. \v 26 Ik loop dan ook niet maar in den blinde en ik ben geen vuistvechter, die zo maar in de lucht slaat. \v 27 Neen, ik tuchtig mijn lichaam en houd het in bedwang, om niet, na anderen gepredikt te hebben, wellicht zelf afgewezen te worden. \c 10 \s1 Israël als waarschuwing \p \v 1 Want ik stel er prijs op, broeders, dat gij weet, dat onze vaderen allen onder de wolk waren, allen door de zee heengingen, \v 2 allen zich in Mozes lieten dopen in de wolk en in de zee, \v 3 allen hetzelfde geestelijke voedsel aten, \v 4 en allen dezelfde geestelijke drank dronken, want zij dronken uit een geestelijke rots, welke met hen medeging, en die rots was de Christus. \v 5 En toch heeft God in het merendeel van hen geen welgevallen gehad, want zij werden neergeveld in de woestijn. \v 6 Deze gebeurtenissen zijn ons ten voorbeeld geschied, opdat wij geen lust tot het kwade zouden hebben, zoals zij die hadden. \v 7 Wordt ook geen afgodendienaars zoals sommigen van hen, gelijk geschreven staat: Het volk zette zich neder om te eten en te drinken, en zij stonden op om te dansen. \v 8 En laten wij geen hoererij plegen, zoals sommigen van hen deden, en er vielen op één dag drieëntwintigduizend. \v 9 En laten wij de Here niet verzoeken, zoals sommigen van hen deden, en zij kwamen om door de slangen. \v 10 En mort niet, zoals sommigen van hen deden, en zij kwamen om door de verderfengel. \v 11 Dit is hun overkomen tot een voorbeeld (voor ons) en het is opgetekend ter waarschuwing voor ons, over wie het einde der eeuwen gekomen is. \v 12 Daarom, wie meent te staan, zie toe, dat hij niet valle. \v 13 Gij hebt geen bovenmenselijke verzoeking te doorstaan. En God is getrouw, die niet zal gedogen, dat gij boven vermogen verzocht wordt, want Hij zal met de verzoeking ook voor de uitkomst zorgen, zodat gij ertegen bestand zijt. \s1 Het Avondmaal \p \v 14 Daarom dan, mijn geliefden, ontvlucht de afgoderij! \v 15 Ik spreek immers tot verstandige mensen; beoordeelt dan zelf, wat ik zeg. \v 16 Is niet de beker der dankzegging, waarover wij de dankzegging uitspreken, een gemeenschap met het bloed van Christus? Is niet het brood, dat wij breken, een gemeenschap met het lichaam van Christus? \v 17 Omdat het één brood is, zijn wij, hoe velen ook, één lichaam; wij hebben immers allen deel aan het ene brood. \v 18 Ziet, hoe het gaat bij het Israël naar het vlees: hebben niet zij, die de offers eten, gemeenschap met het altaar? \v 19 Wat wil ik hiermede dan zeggen? Dat een afgodenoffer iets is, of dat een afgod iets is? \v 20 Integendeel, dat hun offeren een offeren is aan boze geesten en niet aan God en ik wil niet, dat gij in gemeenschap komt met de boze geesten. \v 21 Gij kunt niet de beker des Heren drinken èn de beker der boze geesten, gij kunt niet aan de tafel des Heren deel hebben èn aan de tafel der boze geesten. \v 22 Of willen wij de Here tot naijver wekken? Zijn wij soms sterker dan Hij? \s1 Liefde jegens zwakken \p \v 23 Alles is geoorloofd, maar niet alles is nuttig. Alles is geoorloofd, maar niet alles bouwt op. \v 24 Niemand zoeke het zijne, maar wat des anderen is. \v 25 Al wat in de vleeshal te koop is, moogt gij eten, zonder navraag te doen uit gewetensbezwaar, \v 26 want de aarde en haar volheid is des Heren. \v 27 Indien een der ongelovigen u uitnodigt en gij wenst te gaan, eet dan alles, wat u wordt voorgezet, zonder dat gij navraag doet uit gewetensbezwaar. \v 28 Doch indien iemand tot u zegt: Dat is gewijd vlees, eet het dan niet, om hem, die u dat te kennen gaf, èn om het geweten. \v 29 Ik bedoel nu niet uw eigen geweten, maar dat van die ander. Want waartoe zou mijn vrijheid beoordeeld worden door eens anders geweten? \v 30 Indien ik onder dankzegging van iets gebruik maak, hoe kan men kwaad van mij spreken over iets, waarvoor ik dankzeg? \v 31 Of gij dus eet of drinkt, of wat ook doet, doet het alles ter ere Gods. \v 32 Geeft noch aan Joden, noch aan Grieken, noch aan de gemeente Gods aanstoot; \v 33 zoals ook ik allen in alles ter wille ben, niet om mijn eigen belang te zoeken, maar dat van zeer velen, opdat zij behouden worden. \c 11 \p \v 1 Wordt mijn navolgers, gelijk ook ik Christus navolg. \s1 De hoofdtooi der vrouw \p \v 2 Ik prijs het in u, dat gij in alles aan mij gedachtig blijft en aan de overleveringen zó vasthoudt, als ik ze u overgegeven heb. \v 3 Ik wil echter, dat gij dit weet: het hoofd van iedere man is Christus, het hoofd der vrouw is de man, en het hoofd van Christus is God. \v 4 Iedere man, die bidt of profeteert met gedekten hoofde, doet zijn hoofd schande aan. \v 5 Maar iedere vrouw, die blootshoofds bidt of profeteert, doet haar hoofd schande aan, want zij staat gelijk met ene, die kaalgeschoren is. \v 6 Want indien een vrouw zich het hoofd niet dekt, moet zij zich ook maar het haar laten afknippen. Doch indien het een schande is voor een vrouw, als zij zich het haar laat afknippen of zich kaal laat scheren, dan moet zij zich dekken. \v 7 Want een man moet het hoofd niet dekken: hij is het beeld en de heerlijkheid Gods, maar de vrouw is de heerlijkheid van de man. \v 8 Want de man is niet uit de vrouw, maar de vrouw uit de man. \v 9 De man is immers niet geschapen om de vrouw, maar de vrouw om de man. \v 10 Daarom moet de vrouw een macht op het hoofd hebben vanwege de engelen. \v 11 En toch, in de Here is evenmin de vrouw zonder man iets, als de man zonder vrouw. \v 12 Want gelijk de vrouw uit de man is, zo is ook de man door de vrouw; alles is echter uit God. \v 13 Oordeelt zelf: is het voegzaam, dat een vrouw met ongedekten hoofde tot God bidt? \v 14 Leert de natuur zelf u niet, dat, indien een man lang haar draagt, dit een schande voor hem is, \v 15 doch dat, indien een vrouw lang haar draagt, dit een eer voor haar is? Immers, het haar is haar tot een sluier gegeven. \v 16 Maar, indien het er iemand om te doen is gelijk te hebben, wij hebben zulk een gewoonte niet, en evenmin de gemeenten Gods. \s1 Misbruiken bij het Avondmaal \p \v 17 Nu ik dit voorschrijf, moet ik er (tevens mijn) afkeuring over uitspreken, dat uw samenkomsten niet tot zegen, maar tot schade zijn. \v 18 Want vooreerst is er, naar ik hoor, wanneer gij als gemeente samenkomt, verdeeldheid onder u, en ten dele geloof ik dit. \v 19 Want scheuringen moeten er wel onder u zijn, zal het blijken, wie onder u de toets kunnen doorstaan. \v 20 Wanneer gij dan bijeenkomt, is dat niet het eten van de maaltijd des Heren; \v 21 want bij het eten neemt ieder vooraf zijn eigen deel, zodat de een hongerig is en de ander dronken. \v 22 Hebt gij dan geen huizen om te eten en te drinken? Of minacht gij (zózeer) de gemeente Gods, dat gij de behoeftigen beschaamd maakt? Wat zal ik tot u zeggen? Zal ik u prijzen? Op dit punt prijs ik niet. \v 23 Want zelf heb ik bij overlevering van de Here ontvangen, wat ik u weder overgegeven heb, dat de Here Jezus in de nacht, waarin Hij werd overgeleverd, een brood nam, \v 24 de dankzegging uitsprak, het brak en zeide: Dit is mijn lichaam voor u, doet dit tot mijn gedachtenis. \v 25 Evenzo ook de beker, nadat de maaltijd afgelopen was, en Hij zeide: Deze beker is het nieuwe verbond in mijn bloed, doet dit, zo dikwijls gij die drinkt, tot mijn gedachtenis. \v 26 Want zo dikwijls gij dit brood eet en de beker drinkt, verkondigt gij de dood des Heren, totdat Hij komt. \v 27 Wie dus op onwaardige wijze het brood eet of de beker des Heren drinkt, zal zich bezondigen aan het lichaam en bloed des Heren. \v 28 Maar ieder beproeve zichzelf en ete dan van het brood en drinke uit de beker. \v 29 Want wie eet en drinkt, eet en drinkt tot zijn eigen oordeel, als hij het lichaam niet onderscheidt. \v 30 Daarom zijn er onder u velen zwak en ziekelijk en er ontslapen niet weinigen. \v 31 Indien wij echter onszelf beoordeelden, zouden wij niet onder het oordeel komen. \v 32 Maar onder het oordeel des Heren worden wij getuchtigd, opdat wij niet met de wereld zouden veroordeeld worden. \v 33 Daarom, mijn broeders, als gij samenkomt om te eten, wacht op elkander. \v 34 Heeft iemand honger, laat hij thuis eten, opdat gij niet tot uw oordeel bijeenkomt.Het overige zal ik regelen, wanneer ik kom. \c 12 \s1 Vele gaven, één Geest \p \v 1 Ten aanzien van de uitingen des geestes, broeders, wil ik u niet onkundig laten. \v 2 Gij weet, dat gij, toen gij nog heidenen waart, u blindelings naar de stomme afgoden liet heendrijven. \v 3 Daarom maak ik u bekend, dat niemand, door de Geest Gods sprekende, zegt: Vervloekt is Jezus; en dat niemand kan zeggen: Jezus is Here, dan door de heilige Geest. \v 4 Er is verscheidenheid in genadegaven, maar het is dezelfde Geest; \v 5 en er is verscheidenheid in bedieningen, maar het is dezelfde Here; \v 6 en er is verscheidenheid in werkingen, maar het is dezelfde God, die alles in allen werkt. \v 7 Maar aan een ieder wordt de openbaring van de Geest gegeven tot welzijn van allen. \v 8 Want aan de een wordt door de Geest gegeven met wijsheid te spreken, en aan de ander met kennis te spreken krachtens dezelfde Geest; \v 9 aan de een geloof door dezelfde Geest en aan de ander gaven van genezingen door die ene Geest; \v 10 aan de een werking van krachten, aan de ander profetie; aan de een het onderscheiden van geesten, en aan de ander allerlei tongen, en aan weer een ander vertolking van tongen. \v 11 Doch dit alles werkt één en dezelfde Geest, die een ieder in het bijzonder toedeelt, gelijk Hij wil. \s1 Allen leden van één lichaam \p \v 12 Want gelijk het lichaam één is en vele leden heeft, en al de leden van het lichaam, hoe vele ook, één lichaam vormen, zo ook Christus; \v 13 want door één Geest zijn wij allen tot één lichaam gedoopt, hetzij Joden, hetzij Grieken, hetzij slaven, hetzij vrijen, en allen zijn wij met één Geest gedrenkt. \v 14 Want het lichaam bestaat toch ook niet uit één lid, maar uit vele leden. \v 15 Indien de voet zeggen zou: omdat ik niet de hand ben, behoor ik niet tot het lichaam, behoort hij daarom niet tot het lichaam? \v 16 En indien het oor zeggen zou: omdat ik niet het oog ben, behoor ik niet tot het lichaam, behoort het daarom niet tot het lichaam? \v 17 Als het lichaam geheel en al oog was, waar bleef het gehoor? Als het geheel en al gehoor was, waar bleef de reuk? \v 18 Nu heeft God echter de leden, elk in het bijzonder, hun plaats in het lichaam aangewezen, zoals Hij heeft gewild. \v 19 Indien zij alle één lid vormden, waar bleef het lichaam? \v 20 Maar nu zijn er wel vele leden, doch slechts één lichaam. \v 21 En het oog kan niet zeggen tot de hand: ik heb u niet nodig, of ook het hoofd tot de voeten: ik heb u niet nodig. \v 22 Ja, veeleer zijn die leden van het lichaam, welke het zwakst schijnen, noodzakelijk, \v 23 en juist die delen van het lichaam, welke wij minder in ere houden, bekleden wij meer eervol, en onze minder edele leden worden met groter eer behandeld, \v 24 doch onze edele leden hebben dat niet nodig. God heeft evenwel het lichaam zó samengesteld, dat Hij meer eer gaf aan hetgeen misdeeld was, \v 25 opdat er geen verdeeldheid in het lichaam zou zijn, maar de leden gelijkelijk voor elkander zouden zorgen. \v 26 Als één lid lijdt, lijden alle leden mede, als één lid eer ontvangt, delen alle leden in de vreugde. \v 27 Gij nu zijt het lichaam van Christus en ieder voor zijn deel leden. \v 28 En God heeft sommigen aangesteld in de gemeente, ten eerste apostelen, ten tweede profeten, ten derde leraars, verder krachten, daarna gaven van genezing, (bekwaamheid) om te helpen, om te besturen, en verscheidenheid van tongen. \v 29 Zijn zij soms allen apostelen? Allen profeten? Allen leraars? Allen krachten? \v 30 Hebben soms allen gaven van genezing? Spreken soms allen in tongen? Vertolken zij soms allen? \v 31 Streeft dan naar de hoogste gaven.En ik wijs u een weg, die nog veel verder omhoog voert. \c 13 \s1 De liefde \p \v 1 Al ware het, dat ik met de tongen der mensen en der engelen sprak,maar had de liefde niet,ik ware schallend koperof een rinkelende cimbaal. \v 2 Al ware het, dat ik profetische gaven had, en alle geheimenissen en alles, wat te weten is, wist, en al het geloof had, zodat ik bergen verzette,maar ik had de liefde niet,ik ware niets. \v 3 Al ware het, dat ik al wat ik heb tot spijs uitdeelde, en al ware het, dat ik mijn lichaam gaf om te worden verbrand,maar had de liefde niet,het baatte mij niets. \v 4 De liefde is lankmoedig,de liefde is goedertieren,zij is niet afgunstig,de liefde praalt niet,zij is niet opgeblazen, \v 5 zij kwetst niemands gevoel,zij zoekt zichzelf niet,zij wordt niet verbitterd,zij rekent het kwade niet toe. \v 6 Zij is niet blijde over ongerechtigheid, maar zij is blijde met de waarheid. \v 7 Alles bedekt zij, alles gelooft zij, alles hoopt zij, alles verdraagt zij. \v 8 De liefde vergaat nimmermeer;maar profetieën, zij zullen afgedaan hebben;tongen, zij zullen verstommen;kennis, zij zal afgedaan hebben. \v 9 Want onvolkomen is ons kennen en onvolkomen ons profeteren. \v 10 Doch, als het volmaakte komt, zal het onvolkomene afgedaan hebben. \v 11 Toen ik een kind was,sprak ik als een kind,voelde ik als een kind,overlegde ik als een kind.Nu ik een man ben geworden, heb ik afgelegd wat kinderlijk was. \v 12 Want nu zien wij nog door een spiegel, in raadselen,doch straks van aangezicht tot aangezicht.Nu ken ik onvolkomen,maar dan zal ik ten volle kennen, zoals ik zelf gekend ben. \v 13 Zo blijven dan:Geloof, hoop en liefde, deze drie, maar de meeste van deze is de liefde. \c 14 \s1 Tongen en profetieën \p \v 1 Jaagt de liefde na en streeft naar de gaven des Geestes, doch vooral naar het profeteren. \v 2 Want wie in een tong spreekt, spreekt niet tot mensen, maar tot God, want niemand verstaat het; door de Geest spreekt hij geheimenissen. \v 3 Maar wie profeteert, spreekt voor de mensen stichtend, vermanend en bemoedigend. \v 4 Wie in een tong spreekt, sticht zichzelf, maar wie profeteert, sticht de gemeente. \v 5 Ik wilde wel, dat gij allen in tongen spraakt, maar liever nog, dat gij profeteerdet. Wie profeteert, is meer dan wie in tongen spreekt, tenzij hij het ook uitlegt, zodat de gemeente stichting ontvangt. \v 6 En nu, broeders, als ik tot u kom en spreek in tongen, wat nut zal ik u brengen, als ik mij niet tot u richt, of met een openbaring, of met kennis, of met profetie, of met onderricht? \v 7 Hoe toch zal men zelfs bij onbezielde dingen, die geluid geven, fluit of citer, als zij geen verschil in toon doen horen, te weten komen wat op de fluit of de citer gespeeld wordt? \v 8 Immers, indien de bazuin een onduidelijk geluid geeft, wie zal zich gereed maken tot de strijd? \v 9 Evenzo, indien gij met uw tong geen verstaanbare volzin spreekt, hoe zal men het gesprokene begrijpen? Gij zoudt immers in de lucht spreken? \v 10 Er zijn wie weet hoe vele soorten van klanken in de wereld en niets is zonder zijn eigen klank. \v 11 Indien ik nu de betekenis van een klank niet ken, zal ik voor iemand, die spreekt, een vreemde zijn en de spreker zal voor mij een vreemde zijn. \v 12 Zo moet ook gij, omdat gij naar geestelijke gaven streeft, trachten uit te munten tot stichting van de gemeente. \v 13 Derhalve moet hij, die in een tong spreekt, bidden, dat hij het moge uitleggen. \v 14 Want indien ik bid in een tong, bidt mijn geest wel, maar mijn verstand blijft onvruchtbaar. \v 15 Hoe staat het dan? Ik zal bidden met mijn geest, maar ook bidden met mijn verstand; ik zal lofzingen met mijn geest, maar ook lofzingen met mijn verstand. \v 16 Want anders, indien gij een zegen uitspreekt met uw geest, hoe zal iemand, die als toehoorder aanwezig is, op uw dankzegging zijn amen spreken? Hij weet immers niet, wat gij zegt. \v 17 Want gij dankt wel goed, doch de ander wordt er niet door gesticht. \v 18 Ik dank God, dat ik meer dan gij allen in tongen spreek; \v 19 maar in de gemeente wil ik liever vijf woorden met mijn verstand spreken, om ook anderen te onderwijzen, dan duizenden woorden in een tong. \v 20 Broeders, weest geen kinderen in het verstand, maar in de boosheid; wordt in het verstand volwassen. \v 21 In de wet staat geschreven: Door lieden van een andere taal en door lippen van vreemden zal Ik tot dit volk spreken, en toch zullen zij naar Mij niet luisteren, zegt de Here. \v 22 Derhalve zijn de tongen een teken niet voor hen, die geloven, maar voor de ongelovigen; de profetie echter is niet voor de ongelovigen, maar voor hen, die geloven. \v 23 Indien dan de gehele gemeente bijeengekomen is en allen in tongen spreken, en er komen toehoorders of ongelovigen binnen, zullen zij niet zeggen, dat gij wartaal spreekt? \v 24 Maar als allen profeteren en er komt een ongelovige of toehoorder binnen, dan wordt hij door allen weerlegd, wordt hij door allen doorgrond, \v 25 het verborgene van zijn hart komt aan het licht en hij zal zich ter aarde werpen, God aanbidden en belijden, dat God inderdaad in uw midden is. \s1 Orde in de gemeente \p \v 26 Hoe staat het dan, broeders? Telkens als gij samenkomt, heeft ieder iets: een psalm of een lering of een openbaring of een tong of een uitlegging; dat alles moet tot stichting geschieden. \v 27 Indien er in tongen spreken, laten het er twee, ten hoogste drie zijn, ieder op zijn beurt, en laat één uitleg geven. \v 28 Is er echter geen uitlegger, dan moet men zwijgen in de gemeente, maar tot zichzelf en tot God spreken. \v 29 Wat de profeten betreft, twee of drie mogen het woord voeren, en de anderen moeten het beoordelen. \v 30 Maar indien aan een ander, die daar gezeten is, een openbaring ten deel valt, moet de eerste zwijgen. \v 31 Want gij kunt allen één voor één profeteren, opdat allen lering en allen opwekking erdoor ontvangen. \v 32 En de geesten der profeten zijn aan de profeten onderworpen, \v 33 want God is geen God van wanorde, maar van vrede. \v 34 Zoals in alle gemeenten der heiligen moeten de vrouwen in de gemeenten zwijgen; want het is haar niet vergund te spreken, maar zij moeten ondergeschikt blijven, zoals ook de wet zegt. \v 35 En als zij iets willen te weten komen, moeten zij thuis haar mannen om opheldering vragen; want het staat lelijk voor een vrouw te spreken in de gemeente. \v 36 Of is het woord Gods bij u begonnen? Of heeft het alleen u bereikt? \v 37 Indien iemand meent een profeet of geestelijk mens te zijn, laat hij dan wèl weten, dat hetgeen ik u schrijf, een gebod des Heren is. \v 38 Maar als iemand hiermede niet rekent, dan wordt met hem niet gerekend. \v 39 Zo dan, mijn broeders, streeft ernaar te profeteren, en belemmert het spreken in tongen niet. \v 40 Laat alles betamelijk en in goede orde geschieden. \c 15 \s1 De opstanding van Christus \p \v 1 Ik maak u bekend, broeders, het evangelie, dat ik u verkondigd heb, dat gij ook ontvangen hebt, waarin gij ook staat, \v 2 waardoor gij ook behouden wordt, indien gij het zó vasthoudt, als ik het u verkondigd heb, tenzij gij tevergeefs tot geloof zoudt gekomen zijn. \v 3 Want vóór alle dingen heb ik u overgegeven, hetgeen ik zelf ontvangen heb: Christus is gestorven voor onze zonden, naar de Schriften, \v 4 en Hij is begraven en ten derden dage opgewekt, naar de Schriften, \v 5 en Hij is verschenen aan Kefas, daarna aan de twaalven. \v 6 Vervolgens is Hij verschenen aan meer dan vijfhonderd broeders tegelijk, van wie het merendeel thans nog in leven is, doch sommigen zijn ontslapen. \v 7 Vervolgens is Hij verschenen aan Jakobus, daarna aan al de apostelen; \v 8 maar het allerlaatst is Hij ook aan mij verschenen, als aan een ontijdig geborene. \v 9 Want ik ben de geringste der apostelen, niet waard een apostel te heten, omdat ik de gemeente Gods vervolgd heb. \v 10 Maar door de genade Gods ben ik, wat ik ben, en zijn genade aan mij is niet vergeefs geweest, want ik heb meer gearbeid dan zij allen, doch niet ik, maar de genade Gods, die met mij is. \v 11 Daarom dan, ik of zij, zó prediken wij, en zó zijt gij tot het geloof gekomen. \s1 De betekenis van Christus’ opstanding \p \v 12 Indien nu van Christus gepredikt wordt, dat Hij uit de doden is opgewekt, hoe komen sommigen onder u ertoe te zeggen, dat er geen opstanding der doden is? \v 13 Indien er geen opstanding der doden is, dan is ook Christus niet opgewekt. \v 14 En indien Christus niet is opgewekt, dan is immers onze prediking zonder inhoud, en zonder inhoud is ook uw geloof. \v 15 Dan blijken wij ook valse getuigen van God te zijn, want dan hebben wij tegen God in getuigd, dat Hij de Christus opgewekt heeft, die Hij toch niet heeft opgewekt, indien er geen doden opgewekt worden. \v 16 Immers, indien er geen doden opgewekt worden, dan is Christus ook niet opgewekt; \v 17 en indien Christus niet is opgewekt, dan is uw geloof zonder vrucht, dan zijt gij nog in uw zonden. \v 18 Dan zijn ook zij, die in Christus ontslapen zijn, verloren. \v 19 Indien wij alleen voor dit leven onze hoop op Christus gebouwd hebben, zijn wij de beklagenswaardigste van alle mensen. \v 20 Maar nu, Christus is opgewekt uit de doden, als eersteling van hen, die ontslapen zijn. \v 21 Want, dewijl de dood er is door een mens, is ook de opstanding der doden door een mens. \v 22 Want evenals in Adam allen sterven, zo zullen ook in Christus allen levend gemaakt worden. \v 23 Maar ieder in zijn eigen rangorde: Christus als eersteling, vervolgens die van Christus zijn bij zijn komst; \v 24 daarna het einde, wanneer Hij het koningschap aan God de Vader overdraagt, wanneer Hij alle heerschappij, alle macht en kracht onttroond zal hebben. \v 25 Want Hij moet als koning heersen, totdat Hij al zijn vijanden onder zijn voeten gelegd heeft. \v 26 De laatste vijand, die onttroond wordt, is de dood, \v 27 want alles heeft Hij aan zijn voeten onderworpen. Maar wanneer Hij zegt, dat alles onderworpen is, is blijkbaar Hij uitgezonderd, die Hem alles onderworpen heeft. \v 28 Wanneer alles Hem onderworpen is, zal ook de Zoon zelf Zich aan Hem onderwerpen, die Hem alles onderworpen heeft, opdat God zij alles in allen. \v 29 Wat zullen anders zij doen, die zich voor de doden laten dopen? Indien er in het geheel geen doden opgewekt worden, waarom laten zij zich nog voor hen dopen? \v 30 Waarom zijn ook wijzelf van uur tot uur in gevaar? \v 31 Zowaar als ik, broeders, op u roem draag in Christus Jezus, onze Here, ik sterf elke dag. \v 32 Indien ik te Efeze, naar de mens, met wilde dieren gevochten heb, wat baat het mij? Indien er geen doden worden opgewekt, laten wij eten en drinken, want morgen sterven wij. \v 33 Misleidt uzelf niet; slechte omgang bederft goede zeden. \v 34 Komt tot de rechte nuchterheid en zondigt niet langer, want sommigen hebben geen besef van God. Tot uw beschaming moet ik dit zeggen. \s1 Het opstandingslichaam \p \v 35 Maar, zal iemand zeggen, hoe worden de doden opgewekt? En met wat voor lichaam komen zij? \v 36 Dwaas! Wat gij zelf zaait, wordt niet levend, of het moet gestorven zijn, \v 37 en als gij zaait, zaait gij niet het toekomstige lichaam, maar slechts een korrel, bijvoorbeeld van koren, of van iets anders. \v 38 Maar God geeft er een lichaam aan, gelijk Hij dat gewild heeft, en wel aan elk zaad zijn eigen lichaam. \v 39 Alle vlees is niet hetzelfde, maar dat van mensen is anders dan dat van beesten, en het vlees van vogels weer anders dan dat van vissen. \v 40 Er zijn hemelse en aardse lichamen, maar de glans der hemelse is anders dan die der aardse. \v 41 De glans der zon is anders dan die der maan en der sterren, want de ene ster verschilt van de andere in glans. \v 42 Zo is het ook met de opstanding der doden. Er wordt gezaaid in vergankelijkheid, en opgewekt in onvergankelijkheid; \v 43 er wordt gezaaid in oneer, en opgewekt in heerlijkheid; er wordt gezaaid in zwakheid, en opgewekt in kracht. \v 44 Er wordt een natuurlijk lichaam gezaaid, en een geestelijk lichaam opgewekt.Is er een natuurlijk lichaam, dan bestaat er ook een geestelijk lichaam. \v 45 Aldus staat er ook geschreven: de eerste mens, Adam, werd een levende ziel; de laatste Adam een levendmakende geest. \v 46 Doch het geestelijke komt niet eerst, maar het natuurlijke, en daarna het geestelijke. \v 47 De eerste mens is uit de aarde, stoffelijk, de tweede mens is uit de hemel. \v 48 Gelijk de stoffelijke is, zijn ook de stoffelijken, en zoals de hemelse is, zijn ook de hemelsen. \v 49 En gelijk wij het beeld van de stoffelijke gedragen hebben, zo zullen wij het beeld van de hemelse dragen. \s1 Het einde \p \v 50 Dit spreek ik evenwel uit, broeders: vlees en bloed kunnen het Koninkrijk Gods niet beërven en het vergankelijke beërft de onvergankelijkheid niet. \v 51 Zie, ik deel u een geheimenis mede. Allen zullen wij niet ontslapen, maar allen zullen wij veranderd worden, \v 52 in een ondeelbaar ogenblik, bij de laatste bazuin, want de bazuin zal klinken en de doden zullen onvergankelijk opgewekt worden en wij zullen veranderd worden. \v 53 Want dit vergankelijke moet onvergankelijkheid aandoen en dit sterfelijke moet onsterfelijkheid aandoen. \v 54 En zodra dit vergankelijke onvergankelijkheid aangedaan heeft, en dit sterfelijke onsterfelijkheid aangedaan heeft, zal het woord werkelijkheid worden, dat geschreven is: De dood is verzwolgen in de overwinning. \v 55 Dood, waar is uw overwinning?Dood, waar is uw prikkel? \v 56 De prikkel des doods is de zonde en de kracht der zonde is de wet. \v 57 Maar Gode zij dank, die ons de overwinning geeft door onze Here Jezus Christus. \v 58 Daarom, mijn geliefde broeders, weest standvastig, onwankelbaar, te allen tijde overvloedig in het werk des Heren, wetende, dat uw arbeid niet vergeefs is in de Here. \c 16 \s1 Collecte en reisplannen \p \v 1 Wat nu de inzameling voor de heiligen betreft, doet ook gij, evenals ik het in de gemeenten van Galatië geregeld heb: \v 2 elke eerste dag der week legge ieder uwer naar vermogen thuis iets weg, en hij spare dit op, opdat er niet eerst na mijn komst inzamelingen moeten gehouden worden. \v 3 Wanneer ik dan aangekomen ben, zal ik hen, die gij daarvoor geschikt acht, met brieven zenden om uw liefdegave te Jeruzalem af te dragen. \v 4 Mocht het echter van belang zijn, dat ik ook de reis maak, dan zullen zij met mij reizen. \v 5 En ik zal tot u komen, wanneer ik Macedonië doorgereisd ben, want ik zal de reis door Macedonië doen, \v 6 maar dan zal ik mij mogelijk bij u langer ophouden, misschien wel de winter doorbrengen, zodat gij mij kunt voorthelpen, wanneer ik verder reis. \v 7 Want ik wil u thans niet in het voorbijgaan bezoeken, want ik hoop enige tijd bij u te blijven, als de Here het toestaat. \v 8 Maar ik zal nog tot Pinksteren te Efeze blijven; \v 9 want mij is een grote en machtige deur geopend en er zijn vele tegenstanders. \s1 Persoonlijke mededelingen \p \v 10 Wanneer Timoteüs komt, zorgt er dan voor, dat hij bij u niet afgeschrikt wordt, want hij doet het werk des Heren evenals ik; \v 11 laat niemand hem dan geringschatten. Maar helpt hem voort in vrede, opdat hij tot mij komen kan, want ik wacht op hem met de broeders. \v 12 En wat broeder Apollos aangaat, hem heb ik herhaaldelijk verzocht met de broeders tot u te gaan, doch hij wenste bepaald niet nu te gaan, maar hij zal gaan, zodra het hem gelegen komt. \v 13 Blijft waakzaam, staat in het geloof, weest manlijk, weest sterk! \v 14 Laat alles bij u in liefde toegaan. \v 15 Nog een verzoek, broeders: gij weet van het huis van Stefanas, dat het een eersteling van Achaje is en dat zij zich ten dienste van de heiligen gesteld hebben. \v 16 Stelt u dan ook onder zulke mensen, en onder ieder, die medewerkt en arbeidt. \v 17 Ik verblijd mij over de komst van Stefanas, Fortunatus en Achaïkus, want hetgeen van uw kant nog ontbrak, hebben dezen aangevuld; \v 18 want zij hebben mijn geest en de uwe verkwikt. Erkent dan zulke mensen. \v 19 U groeten de gemeenten van Asia. Vele groeten in de Here van Aquila en Prisca en van de gemeente bij hen aan huis. \v 20 U groeten al de broeders. Groet elkander met de heilige kus. \v 21 Een eigenhandige groet van mij, Paulus. \v 22 Indien iemand de Here niet liefheeft, hij zij vervloekt. Maranata! \v 23 De genade van de Here Jezus zij met u. \v 24 Mijn liefde is met u allen in Christus Jezus.